ECLI:NL:CRVB:2022:352
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige beoordeling van beperkingen en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die als interieurverzorgster werkte, had zich op 6 november 2018 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgesteld dat appellante met ingang van 6 december 2019 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen door het Uwv. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de belastbaarheid van appellante correct hadden ingeschat. Appellante voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar fysieke beperkingen, maar de Raad oordeelde dat de door haar ingediende medische informatie geen nieuwe feiten opleverde die de eerdere conclusies konden ondermijnen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante meer dan 65% van haar maatmanloon kon verdienen, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering gerechtvaardigd was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.