ECLI:NL:CRVB:2022:350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
20/4067 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van het Uwv inzake beslaglegging door de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bij het nemen van een bestreden besluit is gebleven binnen het kader van een beslag dat door de Belastingdienst was gelegd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv verplicht was volledige medewerking te verlenen aan het gelegde beslag, zonder de geldigheid en omvang daarvan te beoordelen. Appellant, die in hoger beroep ging, stelde dat de schadevergoeding die hem was toegekend, onterecht was afgedragen aan de Belastingdienst en dat het Uwv verantwoordelijk was voor de beslaglegging. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv binnen het kader van het beslag was gebleven. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en er werd geen grond gevonden voor een veroordeling tot schadevergoeding. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen bestuursrechtelijke en civiele beoordeling van beslaglegging.

Uitspraak

20 4067 ZW

Datum uitspraak: 9 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 oktober 2020, 19/4991 (aangevallen uitspraak) en het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich via een beeldverbinding laten vertegenwoordigen door P.F.G. Hermans.

OVERWEGINGEN

1.1.
De rechtbank Midden-Nederland heeft in een uitspraak van 26 maart 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:1520, geoordeeld dat het Uwv aan appellant een bedrag van € 11.969,- te vermeerderen met de wettelijke rente aan schade moet vergoeden, in totaal een bedrag van € 12.624,46.
1.2.
Op 23 mei 2019, 28 februari 2019 en op 17 juli 2019 heeft de Belastingdienst in totaal een bedrag van € 12.432,- aan executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Uwv. Daarbij is geen beslagvrije voet vastgesteld.
1.3.
Bij besluit van 30 juli 2019 heeft het Uwv vermeld dat het bedrag van € 12.432,- aan de Belastingdienst zal worden afgedragen en een bedrag aan schadevergoeding van € 192,46 aan appellant zal worden betaald.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 21 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 juli 2019 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het Uwv verplicht is volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Bezwaren met betrekking tot het gelegde beslag zelf kunnen enkel en alleen worden voorgelegd aan een civiele rechter.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, zoals de uitspraak van 2 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:104, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv gehouden is volledige medewerking te verlenen aan het gelegde executoriale beslag door de Belastingdienst. Volgens de rechtbank ligt het niet op weg van het Uwv om de geldigheid en de omvang van de door de Belastingdienst gelegde beslagen te beoordelen. Dat is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. De beoordeling door de bestuursrechter kan niet verder strekken dan het beantwoorden van de vraag of het Uwv bij het bestreden besluit binnen het kader van de beslagen is gebleven. Op grond van de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 maart 2019 moet het Uwv een schadevergoeding aan appellant vergoeden. Schadevergoedingen vallen niet onder de limitatieve opsomming van artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat er geen sprake is van een nabetaling van een periodieke betaling en heeft het Uwv daarom geen rekening hoeven te houden met de beslagvrije voet. Volgens de rechtbank is het Uwv binnen het kader van de beslagen gebleven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vergoeding is toegekend vanwege onrechtmatige besluiten van het Uwv en in dit geval tot weerkerende betaling in de zin van artikel 475f Rv valt. Voorts heeft appellant gesteld dat het Uwv ten onrechte het bedrag heeft afgedragen aan de Belastingdienst. Volgens appellant is het Uwv verantwoordelijk voor de beslaglegging door de Belastingdienst omdat het Uwv de toegekende schadevergoeding niet direct heeft uitbetaald. Uwv is ook aansprakelijk voor het opgelegde beslag omdat de privacy van appellant niet goed door het Uwv is beveiligd waardoor de ontvanger van de Belastingdienst eenvoudig aan infomatie kon komen over de toegekende vergoeding en makkelijk beslag kon leggen. Het Uwv en de Belastingdienst zijn bij de beslaglegging uitgegaan van onterechte informatie uit een Fraude Signalering Voorziening (FSV) fraudelijst. Appellant verzoekt het Uwv te veroordelen in de geleden en nog te lijden schade met betrekking tot de beslaglegging van de Belastingdienst. Ter zitting heeft appellant nog gesteld dat de Belastingdienst te kennen heeft gegeven bereid te zijn het bedrag terug te storten aan het Uwv.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omvang van het geding zich beperkt tot de vraag of de derdebeslagene, in dit geval het Uwv, bij het nemen van het bestreden besluit is gebleven binnen het kader van het beslag. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Het ligt noch op de weg van het Uwv, noch op de weg van de bestuursrechter om de geldigheid en omvang van het beslag te beoordelen. Verwezen wordt naar de overwegingen van de rechtbank, die geheel worden onderschreven.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en de aanvullende stukken die hij ter ondersteuning van zijn stellingen heeft ingebracht, richten zich niet tegen de rechtsvraag die thans ter beoordeling voorligt. Appellant is het niet eens met het feit dat het Uwv ter uitvoering van het beslag € 12.432,- heeft afgedragen aan de Belastingdienst. Anders dan appellant heeft gesteld heeft de Raad geen bevoegdheid om daar een oordeel over te geven.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling tot schadevergoeding bestaat daarom geen grond, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) R. van der Heide