ECLI:NL:CRVB:2022:346
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor functie machinaal metaalbewerker
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar ZW-uitkering door het Uwv. Appellante, die zich op 9 oktober 2015 ziek had gemeld, was eerder afgewezen voor een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe ziekmelding in 2018, ontving zij een ZW-uitkering. Het Uwv concludeerde echter dat appellante geschikt was voor de functie van machinaal metaalbewerker, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 1 augustus 2019. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat het Uwv onvoldoende medisch onderzoek had gedaan naar haar situatie.
De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 13 januari 2022 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door een medewerker via videobellen. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van appellante voor de functie van machinaal metaalbewerker te twijfelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen nieuwe, objectieve medische informatie had overgelegd die de beoordeling van het Uwv kon ondermijnen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.