Uitspraak
19.2211 PW
OVERWEGINGEN
7 februari 2018 en 13 februari 2018 nogmaals door de sociale recherche gehoord en zij hebben hun eerdere verklaringen toen bevestigd. Zo heeft A aanvullend verklaard dat hij vooral veel thuis was, dat als hij appellant zag binnenkomen hij na 30 minuten weer vertrok, en dat door de gehorigheid van het pand A het gehoord zou hebben als appellant ’s nachts gebruik zou hebben gemaakt van de douche. B heeft aanvullend verklaard dat zij overdag werkte maar iedere nacht op adres X sliep. Zij zag en hoorde appellant wel als hij post kwam halen en soms bleef appellant een paar uur. Appellant heeft één of twee keer per maand op adres X geslapen. Dat kon zij horen aan zijn snurken. Deze verklaringen en aanvullende verklaringen van A en B zijn consistent, duidelijk en gedetailleerd. In de verklaringen zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van appellant dat A en B niet de waarheid hebben gesproken omdat zij hem weg wilden hebben van adres X. Hierbij is van belang dat A en B een half jaar nadat appellant is verhuisd hun verklaringen hebben bevestigd en nader hebben toegelicht, zodat niet valt in te zien waarom zij op deze manier verklaren omdat zij appellant weg wilden hebben.
23 augustus 2017 voor zover dat ziet op de terugvordering. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.