ECLI:NL:CRVB:2022:301

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
19/2475 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het Uwv. Appellant, die sinds 2007 met psychische klachten kampt, had aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze werd in 2017 beëindigd na een herbeoordeling. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen deze beëindiging ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft deskundigen ingeschakeld, waaronder psychiater F.B. van der Wurff, die concludeerde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 juli 2017 een juist beeld gaf van de beperkingen van appellant. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de deskundige en dat de motivering van het Uwv om de WIA-uitkering te beëindigen voldoende was.

Uitspraak

19 2475 WIA

Datum uitspraak: 9 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 april 2019, 17/5773 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.M. Hilhorst, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft psychiater F.B. van der Wurff als deskundige benoemd.
De deskundige heeft op 9 maart 2021 rapport uitgebracht. Hierop hebben partijen gereageerd.
Op 31 augustus 2021 heeft de deskundige, alsmede de door de deskundige ingeschakelde klinisch neuropsycholoog J.F.M. de Jonghe, aanvullend gerapporteerd. Partijen hebben ook op deze aanvullende rapporten gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker [X] voor gemiddeld 40,71 uur per week. Op 6 september 2007 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 3 september 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Het Uwv heeft deze uitkering met ingang van 3 augustus 2011 omgezet in een loonaanvullingsuitkering (LAU-uitkering).
1.2.
Nadat de voormalige werkgever van appellant heeft verzocht om een herbeoordeling, heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Bij besluit van 7 december 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant onveranderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en dat zijn WIA-uitkering niet wijzigt. De voormalige werkgever van appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien een psychiatrische expertise te laten verrichten door psychiater G.E.A. de Waard. Mede op basis van deze expertise heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellant wel benutbare mogelijkheden heeft, en heeft de voor hem geldende beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 juli 2017. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 6,08%. Bij brief van 7 juli 2017 heeft het Uwv aan de voormalige werkgever en aan appellant het voornemen kenbaar gemaakt om de WIA-uitkering te beëindigen per toekomende datum. Nadat appellant hierop heeft gereageerd heeft het Uwv bij besluit van 23 augustus 2017 (bestreden besluit) het bezwaar van de voormalig werkgever tegen het besluit van 7 december 2016 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de WIA-uitkering van appellant beëindigd per 7 september 2017.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft naar aanleiding van de door appellant overgelegde informatie van psycholoog H. Berkhli en psychiater W.H. Lionarons aanleiding gezien een psychiater, L. te Meerman, als deskundige te benoemen, die op 30 augustus 2018 en 11 december 2018 heeft gerapporteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en die van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige niet met elkaar overeenkomen. De rechtbank heeft aanleiding gezien om het oordeel van de deskundige niet te volgen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft gesteld dat de deskundige niet over de expertise beschikt om klachten naar beperkingen in de FML te vertalen, en dat niet uit enig medisch stuk is gebleken dat appellant rond de datum in geding ernstige cognitieve functiestoornissen had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd uiteengezet dat alle symptomen die de deskundige in haar rapport noemt bij de beoordeling zijn betrokken en vertaald zijn in beperkingen. De rechtbank heeft geen reden gezien te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de klachten van appellant op juiste wijze zijn vertaald in de FML van 3 juli 2017. De rechtbank heeft geen reden gezien de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in het standpunt dat op basis van de Standaard Urenbeperking geen urenbeperking aangenomen kan worden. Op basis van het dossier heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat de situatie van appellant op de datum in geding slechter was dan door het Uwv is aangenomen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant erop gewezen dat het Uwv gedurende lange tijd van mening was dat hij volledig arbeidsongeschikt was omdat sprake is van geen benutbare mogelijkheden op basis van persoonlijk en sociaal disfunctioneren, en dat de motivering om de WIA-uitkering per 7 september 2017 te beëindigen tekortschiet. Appellant heeft gesteld dat het Uwv zijn totale psychiatrische toestandsbeeld en/of de depressie heeft onderschat. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de conclusies passeert van de door hem ingeschakelde psycholoog Berkhli en psychiater Lionarons en de door de rechtbank zelf benoemde deskundige. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd, die op basis van de in de bezwaarfase ingeschakelde psychiater is uitgegaan van een aanpassingsstoornis, zonder ernstige problematiek. Appellant heeft erop gewezen dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige de situatie van appellant heeft geclassificeerd als matige ernstige depressieve stoornis, waarbij differentiaal diagnostisch verder wordt gedacht aan psychotische kenmerken, een persoonlijkheidsstoornis en een paniekstoornis. Daarmee zit de deskundige op dezelfde lijn als de door appellant ingeschakelde psycholoog en psychiater, die uitgaan van een chronische matig ernstige depressie en een totaal toestandsbeeld van een ernstige stoornis. Bovendien heeft de door appellant ingeschakelde psycholoog nog een validiteitstest afgenomen, en geconcludeerd dat appellant niet is betrapt op onderpresteren.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van 24 september 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 7 september 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WIA-uitkering van appellant heeft beëindigd.
4.2.
De Raad heeft, gelet op de uiteenlopende standpunten van psycholoog Berkhli en psychiater Lionarons, de door de rechtbank ingeschakelde deskundige psychiater Te Meerman en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv over de belastbaarheid van appellant per 7 september 2017, aanleiding gezien zich te laten adviseren door een deskundige, psychiater Van der Wurff.
4.3.
Uit het rapport van 9 maart 2021 van de deskundige blijkt dat deze de stukken in het dossier heeft bestudeerd en appellant heeft onderzocht op het spreekuur van 18 december 2020 en 5 maart 2021. Omdat bij het onderzoek een dermate ontwijkende beantwoording van de vragen werd waargenomen, heeft op verzoek van de deskundige klinisch neuropsycholoog De Jonghe een aanvullend neuropsychologisch onderzoek verricht. Uit het daarvan op 18 februari 2021 opgemaakte rapport blijkt dat er evidente aanwijzingen zijn voor onderpresteren en overrapportage klachten, wat een betrouwbare beoordeling van eventuele cognitieve stoornissen bemoeilijkt. De deskundige heeft het, op grond van de gegevens van het vraaggesprek, de bevindingen van het psychiatrisch onderzoek en de ter inzage verkregen informatie, (onder meer) aannemelijk geacht dat op de datum in geding, 7 september 2017, bij appellant sprake was van een aanpassingsstoornis, met depressieve en angstige stemming, in reactie op ernstige sociale stressfactoren. De deskundige heeft vanuit psychiatrisch oogpunt geen aanleiding gezien meer of andere beperkingen vast te stellen dan opgenomen in de FML van 3 juli 2017. De deskundige heeft vermeld dat alleen als er een psychiatrische stoornis wordt vastgesteld die tot een gehele of gedeeltelijke urenbeperking moet leiden een psychiater daarover overwegingen kan geven, maar dat die stoornis bij appellant niet is vastgesteld.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige volgt als de door de deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De wijze waarop in het rapport is ingegaan op de verschillende klachten van appellant en de informatie uit de behandelend sector, geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en de verslaglegging daarvan is inzichtelijk en consistent.
4.4.1.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van 4 juni 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, de conclusies van de deskundige onderschreven.
4.4.2.
Appellant heeft in reactie op het rapport van de deskundige, en onder verwijzing naar een rapport van 6 april 2021 van psychiater Lionarons waarin deze de door de deskundige en de neuropsycholoog gehanteerde onderzoeksmethodiek gemotiveerd heeft bekritiseerd, gesteld dat de conclusies niet betrouwbaar en niet overtuigend zijn. Zo heeft Lionarons gesteld dat de neuropsycholoog niet heeft vermeld of de gebruikte tests wel zijn herijkt voor minderheden, heeft Lionarons het belang van interview en observatie uiteengezet om tot een juiste beoordeling en diagnostiek te komen, heeft Lionarons gesteld dat het erop lijkt dat de deskundige een foutieve redenering heeft gebruikt naar aanleiding van de conclusie van de neuropsycholoog en heeft Lionarons gesteld dat de deskundige strikt impressionistisch te werk is gegaan zonder enig gebruik te maken van vragenlijsten of gestructureerde interviews.
4.4.3.
De deskundige heeft in het rapport van 31 augustus 2021 het belang van het interview en observatie om tot een juiste beoordeling en diagnostiek te komen onderschreven, en heeft erop gewezen dat uit het rapport van 9 maart 2021 ook blijkt dat dat gedaan is. Volgens de deskundige berust de stelling dat sprake is geweest van een foutieve redenering op een onjuiste samenvatting van hoe binnen het onderzoek is gekomen tot de conclusie en de beantwoording van de door de Raad gestelde vragen. De deskundige heeft toegelicht dat een klinisch neuropsychologisch onderzoek volgt nadat er hypotheses over wat er aan de hand is zijn gevormd, op basis van interview en observatie, en dat dat ook in dit onderzoek is gebeurd. Naar aanleiding van de stelling dat de deskundige strikt impressionistisch te werk zou zijn gegaan, heeft de deskundige benadrukt dat in het onderzoek de richtlijnen voor psychiatrisch onderzoek zijn gevolgd. Daarin vond eerst interview en observatie plaats, hypothesevorming, waarna het aanvullende onderzoek diende om juist ook met vragenlijsten tot verdere objectivering te komen van klachten en symptomen. In een rapport van 31 augustus 2021 heeft de klinisch neuropsycholoog gemotiveerd gereageerd op de kritiek van 6 april 2021 van psychiater Lionarons. De neuropsycholoog heeft toegelicht dat de gebruikte tests zelf herijkt zijn en dat appellant op onderdelen onder kansniveau presteert, wat een bewuste intentie impliceert. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen dat de taalbarrière een grote rol heeft gespeeld in het neuropsychologisch onderzoek, waarbij van belang is dat meerdere, ook niet talige tests werden afgenomen.
4.4.4.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van 25 oktober 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, te kennen gegeven dat de rapporten van 31 augustus 2021 van de deskundige en de neuropsycholoog duidelijk en overtuigend zijn en dat geen reden gezien wordt om te twijfelen aan de conclusie van 9 maart 2021 van de deskundige en het onderzoek van 18 februari 2021 van de neuropsycholoog.
4.4.5.
Op 22 november 2021 heeft appellant gereageerd op de rapporten van 31 augustus 2021 van de deskundige en de neuropsycholoog en heeft hij (enkel) gesteld dat hij de Nederlandse taal gebrekkig beheerst en een lage opleiding heeft.
4.4.6.
Gelet op de overtuigend gemotiveerde toelichting van de deskundige en de neuropsycholoog op het verrichte onderzoek en de totstandkoming van de conclusie en de beantwoording van de vragen bestaat er geen aanleiding voor twijfel aan (de totstandkoming van) het oordeel van de deskundige. Het volgen van het oordeel van de deskundige betekent in dit geval dat ervan wordt uitgegaan dat de FML van 3 juli 2017 een juist beeld geeft van de beperkingen van appellant en zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 3 juli 2017 wordt geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.D.F. de Moor