ECLI:NL:CRVB:2022:286
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing laattijdige aanvraag Wajong-uitkering en bewijslast bij aanvrager
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellante, geboren in 1963, had op 2 januari 2019 een aanvraag ingediend, die door het Uwv was afgewezen op basis van het ontbreken van medische gegevens over haar 17de en 18de levensjaar. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad onderschrijft dit oordeel volledig.
De Raad benadrukt dat bij laattijdige aanvragen de bewijslast en het bewijsrisico bij de aanvrager liggen. Appellante heeft geen relevante medische gegevens overgelegd die haar arbeidsongeschiktheid in de betreffende jaren konden onderbouwen. Het Uwv had appellante meerdere keren verzocht om deze gegevens, maar zij heeft geen informatie verstrekt over behandelaars of zorginstellingen uit die periode. De Raad concludeert dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er onvoldoende bewijs is om te stellen dat appellante arbeidsongeschikt was in de jaren waar het om gaat.
De Centrale Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en wijst erop dat de omstandigheden uit de jeugd van appellante, zoals een nekoperatie en de treinkaping bij De Punt, niet voldoende zijn om haar arbeidsongeschiktheid te onderbouwen. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.