ECLI:NL:CRVB:2022:2855

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
20/3182 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig onderzoek naar geschiktheid voor eigen werk als inpakker

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die als inpakker werkzaam was, had een Ziektewet-uitkering ontvangen na een ziekmelding in februari 2018. De uitkering werd beëindigd per 13 april 2018, omdat de bedrijfsarts de appellant arbeidsgeschikt achtte. De appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er geen zorgvuldig onderzoek was gedaan naar zijn beperkingen. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderzoek had gedaan en de medische gegevens correct had beoordeeld.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat er geen zorgvuldig onderzoek was gedaan. Het Uwv, dat de beslissing tot beëindiging van de uitkering had genomen, verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen medische gegevens waren die erop wezen dat de appellant op de datum in geding niet in staat was om zijn werk als inpakker te verrichten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.3182 ZW

Datum uitspraak: 29 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 augustus 2020, 18/7909 ZW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V.] B.V. te [vestigingsplaats] (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 maart 2021 heeft Van Berkel bericht dat hij appellant niet meer bijstaat. Vervolgens heeft [naam 2] zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2022. Namens appellant is [naam 2] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens. Namens werkgeefster is niemand verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op basis van een uitzendovereenkomst met werkgeefster werkzaam geweest als inpakker voor 39,26 uur per week. Naar aanleiding van een ziekmelding heeft het Uwv vanaf 21 februari 2018 aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In maart 2018 heeft een spreekuur plaatsgevonden met de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft vervolgens appellant per 13 april 2018 arbeidsgeschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid als inpakker. Bij besluit van 19 april 2018 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 13 april 2018 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 april 2018 heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 9 oktober 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dat besluit heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 oktober 2018 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijk heeft gegeven van een zorgvuldig onderzoek en voldoende heeft gemotiveerd dat appellant geschikt is voor het eigen werk als inpakker, omdat op de datum in geding, te weten 13 april 2018, geen medische grond is om beperkingen door ziekte of gebrek aan te nemen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie heeft verricht en de hoorzitting heeft bijgewoond, waar hij met appellant zijn klachten, te weten moeheid, misselijkheid, braken en diarree, heeft besproken. Voorts heeft hij alle aanwezige medische informatie, waaronder informatie van de huisarts, de cardioloog en de internisten bij zijn beoordeling betrokken. Ook de brief van internistinfectioloog dr. M.E.E. van Kasteren van 16 oktober 2019 is voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding geweest voor een ander oordeel. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de gemotiveerde bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat geen sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek. Hij stelt zich op het standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen onderzoek heeft gedaan naar de beperkingen van appellant. Appellant is nog steeds onder behandeling in het ziekenhuis.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
Werkgeefster heeft geen zienswijze ingediend.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
In geschil is of de ZW-uitkering van appellant met ingang van 13 april 2018 terecht is beëindigd.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De rechtbank heeft terecht het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat er geen medische gegevens zijn waaruit blijkt dat appellant op de datum in geding, 13 april 2018, niet in staat was om zijn eigen werk als inpakker te verrichten. De medische stukken die namens appellant in hoger beroep zijn ingediend zien niet op de situatie van appellant op de datum in geding.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2022.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) C.G. van Straalen