ECLI:NL:CRVB:2022:2839
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op basis van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeluk, had een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door appellant aangevoerde gronden geen aanleiding gaven om het medisch oordeel te herzien. De verzekeringsarts had voldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellant, en de rechtbank vond geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan appellant waren voorgehouden.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren en voegde daaraan toe dat hij niet in staat was om te functioneren in de maatschappij. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant met ingang van 8 november 2019 meer dan 65% kon verdienen van zijn maatmaninkomen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.