ECLI:NL:CRVB:2022:2836

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
22/1111 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 23 augustus 2019 ziek meldde met nekklachten, had eerder ziekengeld ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 22 september 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Overijssel verklaarde haar beroep niet-ontvankelijk en ongegrond.

In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat haar beperkingen waren onderschat en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen. De Raad beoordeelde de argumenten van appellante en concludeerde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat de rapporten overtuigend waren. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 6 juli 2021 in voldoende mate rekening hield met de fysieke en psychische beperkingen van appellante.

De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante en dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschreed. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellante af, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.1111 ZW

Datum uitspraak: 28 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 februari 2022 , 21/778 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verkoopmedewerker bij [naam B.V.] . Op 23 augustus 2019 heeft zij zich ziek gemeld met nekklachten als gevolg van een ongeval. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 14 juli 2020 gesproken tijdens een telefonisch spreekuur. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 juli 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 12 augustus 2020 vastgesteld dat appellante met ingang van 22 september 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 maart 2021 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. Het Uwv heeft op 13 juli 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft extra beperkingen vastgesteld in de FML en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw functies geselecteerd en op basis daarvan berekend dat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 1 nietontvankelijk en tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd voor wat betreft de beëindiging van de ZW-uitkering per 22 september 2020 en beslist dat de ZW-uitkering per 14 augustus 2021, te weten een dag en een maand na bekendmaking van bestreden besluit 2, wordt beëindigd. Omdat met bestreden besluit 2 niet volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante heeft de rechtbank dit besluit met overeenkomstige toepassing van artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, bij het geding in beroep betrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn geweest. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend geacht en heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan hun conclusies. Met de fysieke en psychische klachten van appellante is rekening gehouden door beperkingen aan te nemen op een wijze, waarvan de rechtbank niet is gebleken dat die onjuist is. Het standpunt van appellante dat ook beperkingen moeten worden aangenomen voor zitten en staan vanwege de nek-, schouder- en rugklachten, slaagt niet. Appellante heeft geen nieuwe medische gegevens ingebracht om haar standpunt te onderbouwen. Het standpunt dat er een beperking moet worden aangenomen op het beoordelingspunt concentreren, slaagt evenmin, omdat ook hiervoor een medische onderbouwing ontbreekt. De rechtbank heeft erop gewezen dat de gezondheidsklachten medisch objectiveerbaar moeten zijn. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de beoordeling van een bedrijfsarts een ander doel heeft dan de vaststelling van de arbeidsbeperkingen op grond van de ZW zodat geen aanleiding bestaat de beperkingen van de bedrijfsarts te volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat in het kader van de in geschil zijnde beoordeling geen aanleiding bestaat een urenbeperking aan te nemen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 6 juli 2021 heeft de rechtbank het aannemelijk geacht dat appellante in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. In de rapporten van 9 juli 2021 en 17 augustus 2021 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is afdoende gemotiveerd waarom de functies passend zijn. Het standpunt van appellante dat de functie reprografie-copyservice vanwege de kans op conflicten met klachten aan de balie of in de winkel niet geschikt is, slaagt niet. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit standpunt onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast heeft het Uwv er terecht op gewezen dat in het resultaat functiebeoordeling geen melding is gemaakt van conflicthantering. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat de beroepsgrond tegen de maatmanomvang niet kan slagen, althans dat deze beroepsgrond nergens toe kan leiden. Ook als appellante zou worden gevolgd en zij meer uren heeft gewerkt, zal dit niet leiden tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage. Een hoger aantal gewerkte uren leidt namelijk
niet tot een hoger maatmanuurloon (eerder andersom), terwijl dat maatmanuurloon van
belang is voor de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage. De berekeningen
van de arbeidsdeskundige zijn verder inzichtelijk en de rechtbank heeft geen grond gezien om deze onjuist te achten. Uitgaande van het middelste uurloon (€ 11,59) van de geselecteerde
functies, afgezet tegen het maatmaanloon van appellante, is het verdienvermogen van appellante terecht vastgesteld op 97,07%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar beroepsgrond dat haar beperkingen zijn onderschat, gehandhaafd. Op de beoordelingspunten zitten en staan hadden beperkingen moeten worden aangenomen. De functie van administratief ondersteunend medewerker is ongeschikt omdat daarin gedurende 60 minuten achtereen moet worden gezeten. Dit is ook strijdig met de beperking op beoordelingspunt 5.10 die inhoudt dat er sprake moet zijn van regelmogelijkheden om van houding te wisselen. Daarnaast wordt in deze functie de beperking van ongeveer vier uren een toetsenbord en muis (beoordelingspunt 4.4) hanteren, overschreden. In de functie dient ongeveer vijf uren met een toetsenbord en muis te worden gewerkt. Appellante heeft ook haar standpunt gehandhaafd dat een zwaardere urenbeperking had moeten worden aangenomen vanwege cumulatie van fysieke en psychische klachten als gevolg waarvan appellante te kampen heeft met een energietekort. Dit volgt ook uit de informatie van de bedrijfsarts die appellante maximaal vier uur per dag belastbaar acht. Daarnaast is een beperking op het beoordelingspunt buigen aangewezen. Dit punt wordt in de functie van archiefmedewerker overschreden. Verder is de functie van medewerker reprografie-copyservice ongeschikt omdat een conflict met agressieve of onredelijke mensen aan de balie of in de winkel mogelijk is (beoordelingspunt 2.8.1). Appellante wordt daartoe beperkt geacht. Appellante heeft ook haar standpunt dat de maatmanomvang onjuist is vastgesteld, gehandhaafd. Appellante heeft in augustus 2019 115,75 uur gewerkt. Deze uren hadden moeten worden meegenomen in de berekening. Een juist vastgestelde maatmanomvang kan wel degelijk tot een ander arbeidsongeschiktheidspercentage leiden. De ZW-uitkering van appellante dient vanaf 14 augustus 2021 te worden voortgezet.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden waarop het hoger beroep berust, zijn in de kern een herhaling van wat appellante in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd in haar overwegingen besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Daar wordt aan toegevoegd dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische stukken heeft ingediend die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het oordeel van de rechtbank dat met de FML van 6 juli 2021 in voldoende mate rekening is gehouden met de op de datum in geding bestaande fysieke en psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid. De verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) hebben voldoende aandacht besteed aan de whiplashklachten en daarbij ook aandacht besteed aan de geclaimde concentratieklachten. Anders dan appellante heeft betoogd is daarnaast in acht genomen dat appellante moeite ervaart met drukte en prikkels. Ook is rekening gehouden met de omstandigheid dat appellante regelmatig van houding moet kunnen wisselen.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar overwegingen over de arbeidskundige beoordeling. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 9 juli 2021 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de belasting in de functies, ook in het licht van de daarbij vermelde signaleringen, de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Hij heeft ook overtuigend gemotiveerd dat in geen van de geselecteerde functies een dwingende houding voorkomt (zoals bijvoorbeeld autorijden) en dat in de functies voldoende van houding kan worden gewisseld. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat de functies ook qua totaalbelasting geschikt zijn voor appellante. In het rapport van 29 maart 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verder met juistheid toegelicht dat ziekte-uren niet worden meegenomen in de vaststelling van het maatmanloon. De op de door appellante overgelegde loonstrook vermelde uren bevatten ook de ziekte-uren. Het Uwv is daarom terecht uitgegaan van de uren zoals vermeld in de polisadministratie, waar de uren worden vermeld zonder ziekte-uren. In zijn rapport van 23 juni 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarnaast nog toegelicht dat per abuis de onjuiste CBBS stukken bij het rapport van de arbeidsdeskundige zijn gevoegd. In hoger beroep zijn de juiste CBBS stukken toegevoegd en hieruit volgt dat geen functie meer aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag is gelegd waarbij dagelijks gedurende vijf uren met een toetsenbord en muis moet worden gewerkt.
4.4.
Appellante heeft eerst ter zitting van de Raad nog aangevoerd dat functies die eerder in het zogenaamde “Overzicht niet-eindgeselecteerde functies” zijn opgesomd, niet alsnog aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag kunnen worden gelegd. Nog daargelaten dat deze grond tardief is aangevoerd, heeft het Uwv met juistheid toegelicht dat de omstandigheid dat bepaalde functies niet zijn geselecteerd om aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag te leggen, niet betekent dat deze functies niet geschikt zijn voor appellante. De functies kunnen ook niet zijn geselecteerd omdat er functies met een hogere loonwaarde beschikbaar waren.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) S.C. Scholten