ECLI:NL:CRVB:2022:2836
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de Ziektewet-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 23 augustus 2019 ziek meldde met nekklachten, had eerder ziekengeld ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 22 september 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Overijssel verklaarde haar beroep niet-ontvankelijk en ongegrond.
In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat haar beperkingen waren onderschat en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen. De Raad beoordeelde de argumenten van appellante en concludeerde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat de rapporten overtuigend waren. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 6 juli 2021 in voldoende mate rekening hield met de fysieke en psychische beperkingen van appellante.
De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante en dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschreed. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellante af, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.