ECLI:NL:CRVB:2022:2823

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
21/2650 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft appellante op 16 april 2020 een aanvraag om bijstand ingediend, waarbij zij aangaf te wonen op het adres van haar vriendin X. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat appellante en X een gezamenlijke huishouding zouden voeren. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat appellante en X in de periode van 16 april 2020 tot en met 27 juli 2020 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg. Dit blijkt uit verschillende verklaringen en het gespreksverslag van een inkomensconsulent. Appellante heeft verklaard dat zij en X elkaar financieel ondersteunen en dat zij samen de huishouding delen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat aan de voorwaarden voor een gezamenlijke huishouding is voldaan, waardoor appellante niet in aanmerking komt voor bijstand voor een alleenstaande. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.2650 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juni 2021, 21/439 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 20 december 2022
Zitting heeft: mr. drs. A.M. Overbeeke
Griffier: L.G. Cornelissen
Ter zitting zijn verschenen: mr. S.C. Scheermeijer namens appellante. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Duinhouwer.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak. Dit betekent dat appellante geen gelijk krijgt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende
overwegingen.
1.1.
Appellante heeft op 16 april 2020 een aanvraag om bijstand ingediend. Zij heeft op het aanvraagformulier ingevuld dat zij woont op het adres van haar vriendin X in [woonplaats] .
1.2.
Op 2 juli 2020 heeft een inkomensconsulent (consulent), wegens de coronapandemie telefonisch contact opgenomen met appellante. Van dit gesprek heeft zij diezelfde dag een gespreksverslag opgemaakt en aan appellante gemaild. Daarbij heeft zij appellante verzocht per mail te bevestigen of de weergave van het gesprek in het verslag correct is, of zij daarmee akkoord gaat en of appellante nog aanvullingen heeft. Bij e-mailbericht van 14 juli 2020 heeft appellante per e-mail bevestigd dat zij akkoord gaat met het gespreksverslag.
1.3.
Op 24 juli 2020 heeft de consulent telefonisch contact opgenomen met X. De consulent heeft haar bevindingen neergelegd in een rapport van 24 juli 2020.
1.4.
Bij besluit van 27 juli 2020, na bezwaar gehandhaafd bij beslissing van 15 december 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen omdat appellante een gezamenlijke huishouding voert met X en zij daarom niet in aanmerking komt voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Volgens artikel 3, derde lid, van de Participatiewet is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding of anderszins.
3.2.
Niet in geschil is dat appellante en X van 16 april 2020 tot en met 27 juli 2020 – de periode hier van belang – hun hoofdverblijf hadden in de woning van X. In geschil is alleen of sprake was van wederzijdse zorg. Wederzijdse zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Ook andere feiten en omstandigheden kunnen voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars zorg voorzien.
3.3.
Uit het gespreksverslag van 2 juli 2020 blijkt dat appellante onder meer heeft verklaard dat zij sinds september 2018 ongeveer twee dagen in de week bij haar moeder in [plaats] slaapt en de overige dagen bij X. Haar spullen liggen bij X en bij haar moeder. Appellante slaapt bij X op de bank en haar zoon slaapt in de slaapkamer van de zoon van X. Om in haar inkomen te voorzien heeft appellante geprobeerd taarten te verkopen, maar ook geld geleend van X. Appellante heeft geen financiële afspraken met X, zij is op de hoogte van haar moeilijke situatie. Omdat appellante het financieel moeilijk heeft kan zij X niet betalen. Appellante maakt schoon in de woning van X en zij kookt, ook voor hen allemaal. Zij eet bij X of bij haar moeder. Toen appellante wat geld had, gaf zij dit aan X om boodschappen te doen, of vulde zij de koelkast. Omdat appellante geen inkomsten heeft, mag appellante gebruik maken van de boodschappen van X. Appellante gaat meestal naar de winkel voor boodschappen en haalt dan algemene spullen voor hen. Appellante en X koken allebei. Soms komt het voor dat appellante voor zichzelf en haar zoon moet koken en dan kan zij gebruik maken van de boodschappen die X heeft gehaald. Als het nodig is verzorgen X en appellante elkaar bij ziekte.
3.4.
.X heeft telefonisch verklaard op 24 juli 2020 dat appellante haar beste vriendin is en dat zij sinds 2018 op haar adres verblijft. Appellante mag gebruik maken van alle voorzieningen in de woning. X heeft verder verklaard dat zij en appellante bijna alles samendoen, dat appellante gebruik mag maken van haar eten, en dat als appellante inkomsten heeft zij mee moet helpen met de woonlasten. X maakt regelmatig geld over naar appellante voor boodschappen. Als X niet thuis is, kan appellante in haar bed slapen. Verder slaapt ze op de bank.
3.5.
Appellante heeft aangevoerd dat het gespreksverslag van 2 juli 2020 geen goede weergave is van wat appellante heeft gezegd en dat daaruit niet kan worden afgeleid dat sprake is van wederzijdse zorg.
3.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De consulent heeft het gespreksverslag kort na haar gesprek met appellante opgesteld en nog dezelfde dag naar appellante gemaild. Het verslag is in vraag/antwoord vorm opgesteld. Appellante is, zo blijkt uit haar mail, akkoord gegaan met de weergave in het verslag. Zij heeft ook geen wijzigingen of aanvullingen doorgegeven. Hetgeen appellante heeft verklaard vindt ook steun in het verslag van het telefonisch gesprek van de consulent met X. Dat appellante niet zou hebben begrepen waarmee zij akkoord ging volgt de Raad niet, gelet op de duidelijke inhoud van de e-mails van 2 en 14 juli 2020.
3.7.
Nu sprake is van feitelijke zorgelementen tussen appellante en X, zoals het verlenen van onderdak en het betalen van boodschappen door X, en het doen van boodschappen, koken, schoonmaken door appellante, en verder het overmaken van geld op elkaars bankrekening, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat aan de voorwaarde van wederzijdse zorg is voldaan. Het college heeft daarom de aanvraag van appellante om bijstand voor een alleenstaande terecht afgewezen.
4. Het hoger beroep slaagt dus niet. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat
geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L.G. Cornelissen (getekend) A.M. Overbeeke
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.