ECLI:NL:CRVB:2022:2823
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft appellante op 16 april 2020 een aanvraag om bijstand ingediend, waarbij zij aangaf te wonen op het adres van haar vriendin X. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat appellante en X een gezamenlijke huishouding zouden voeren. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat appellante en X in de periode van 16 april 2020 tot en met 27 juli 2020 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg. Dit blijkt uit verschillende verklaringen en het gespreksverslag van een inkomensconsulent. Appellante heeft verklaard dat zij en X elkaar financieel ondersteunen en dat zij samen de huishouding delen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat aan de voorwaarden voor een gezamenlijke huishouding is voldaan, waardoor appellante niet in aanmerking komt voor bijstand voor een alleenstaande. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.