In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die in Noorwegen woont en daar als kapster werkt, had zich eerder in Nederland arbeidsongeschikt gemeld. Het Uwv had vastgesteld dat zij per 1 januari 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellante voerde aan dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat haar medische beperkingen onvoldoende waren meegewogen, met name haar migraine en andere lichamelijke klachten.
De Raad heeft het deskundigenrapport van verzekeringsarts L. Greveling-Fockens in overweging genomen, dat na een fysiek en psychisch onderzoek tot de conclusie kwam dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% had vastgesteld. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het deskundigenrapport zorgvuldig en consistent was en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van het Uwv te twijfelen.
De Raad heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.277,- bedragen, en het griffierecht van € 172,- moet worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de autonomie van verschillende sociale zekerheidsstelsels.