ECLI:NL:CRVB:2022:2817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
19/4987 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich op 12 juni 2013 ziek meldde, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling door het Uwv werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 45,53%. Appellant was het niet eens met deze herbeoordeling en stelde dat het Uwv zijn beperkingen had onderschat en geen informatie bij zijn behandelaars had opgevraagd. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het rapport van de benoemde deskundige, verzekeringsarts L. Greveling-Fockens, overtuigend was en dat alle relevante medische gegevens in de beoordeling waren betrokken. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellant geduide functies en dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19 4987 WIA

Datum uitspraak: 22 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 november 2019, 19/659 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I.J. van Meggelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2021. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman. Betrokkene is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door mr. Van Meggelen.
Na de zitting is het onderzoek heropend. De Raad heeft verzekeringsarts
L. Greveling-Fockens benoemd als onafhankelijk deskundige. Op 21 maart 2022 heeft de deskundige een rapport uitgebracht.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. Mr. P.E. Epping, advocaat, heeft zich gesteld als opvolgend gemachtigde.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek op grond van artikel 8:57, derde lid, van de Awb is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als fulltime bankwerker. Op 12 juni 2013 heeft hij zich ziek gemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 12 augustus 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 mei 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 17 mei 2018 vastgesteld dat appellant met ingang van 2 mei 2018 45,53% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 25 januari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt het rapport van 23 januari 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De stelling van appellant dat hij door het lichamelijk onderzoek meer klachten heeft gekregen heeft de rechtbank niet gevolgd, omdat appellant deze stelling niet met medische stukken heeft onderbouwd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen onjuist beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van appellant en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat in dit geval geen aanleiding bestond om informatie in te winnen bij de praktijkondersteuner huisartsen, omdat informatie was ingewonnen bij de huisarts die nauw met de praktijkondersteuner samenwerkt. In de informatie van de huisarts is melding gemaakt van de doorverwijzing door stressklachten en bij de verzekeringsarts is geen melding gemaakt van andere klachten dan de rugklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toereikend gemotiveerd dat een deel van de beperkingen in 2015 werd gegeven door een belastende ingreep. Daarom is er aanleiding om appellant met dezelfde klachten nu minder beperkt te achten. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat door deze ingreep per einde wachttijd een tijdelijke urenbeperking is gegeven. Nu is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding meer om een urenbeperking aan te nemen, omdat inmiddels drie jaren verstreken zijn en appellant niet meer onder behandeling is. Het is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat en ten onrechte geen informatie bij zijn behandelaars heeft opgevraagd. Uit de informatie van de behandelaars blijkt dat de behandelingen niet aanslaan en dat zijn prognose niet rooskleurig is. Appellant zal altijd pijn hebben, klachten hebben, vermoeid zijn en niet herstellen. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op een brief van drs. K.T. Dahmen, anesthesioloog van 29 november 2019.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 februari 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 februari 2020, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
De Raad heeft in de aanwezigheid van de medische stukken en wat ter zitting is besproken aanleiding gezien om verzekeringsarts L. Greveling-Fockens te benoemen als deskundige. Greveling-Fockens onderschrijft de FML van 1 mei 2018 en ziet geen medische noodzaak tot het aannemen van een urenbeperking.
3.4.
Appellant heeft naar aanleiding van het rapport van Greveling-Fockens aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in de bevindingen van Greveling-Fockens. De medische klachten van appellant zijn verergerd na zijn ziekmelding in 2013. Appellant stelt dat hij 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 2 mei 2018 heeft vastgesteld op 45,53%.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Het rapport van Greveling-Fockens geeft blijk van zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent en is overtuigend. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellant alsook de informatie van de artsen van het Uwv zijn door Greveling-Fockens bij de beoordeling betrokken. Zij heeft op basis van haar onderzoek en de in het dossier aanwezige medische gegevens de door de artsen van het Uwv gerapporteerde bevindingen besproken en overtuigend gemotiveerd dat de gestelde beperkingen in de FML van 1 mei 2018 kunnen worden gevolgd. Ook heeft zij gemotiveerd onderbouwd dat de brief van anesthesioloog Dahmen van 26 november 2019 niet leidt tot een ander oordeel.
4.3.
Wat appellant in reactie op dit rapport naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding het standpunt van Greveling-Fockens over de belastbaarheid van appellant niet te volgen. Greveling-Fockens heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van een situatie waarin geen benutbare mogelijkheden zijn. Volgens Greveling-Fockens is in de FML van 1 mei 2018 voldoende rekening gehouden met de verminderde belastbaarheid van de rug, zoals die bestond na de operatie aan een hernia in maart 2014, waarbij op datum in geding sprake was van failed back surgery syndrome. De darmklachten leiden volgens Greveling-Fockens niet tot meer beperkingen. Dit geldt ook voor de overige klachten. Volgens Greveling-Fockens is er verder geen medische indicatie om een urenbeperking aan te nemen, omdat appellant per datum in geding niet meer onder behandeling stond en sprake was van een redelijk gevuld dagverhaal.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat er geen aanleiding is voor de conclusie dat de beperkingen van appellant ten tijde in geding door de verzekeringsartsen zijn onderschat.
4.5.
Uitgaande van een juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellant is er geen reden om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellant geduide functies.
4.6.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S. Pouw