ECLI:NL:CRVB:2022:2812
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. N. Abalhaj, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 januari 2021. Het hoger beroep betreft een verzoek om veroordeling tot vergoeding van proceskosten en wettelijke rente na een gewijzigde beslissing op bezwaar door het Uwv op 1 september 2022. Tijdens de zitting op 27 juli 2022 is het onderzoek geschorst en heeft appellante haar hoger beroep op 12 september 2022 ingetrokken, omdat het Uwv tegemoet was gekomen aan haar bezwaren.
De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat, op basis van de Algemene wet bestuursrecht, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van kosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen recht heeft op vergoeding van kosten in verband met rechtsbijstand in bezwaar, omdat zij zelf bezwaar heeft gemaakt. Echter, de Raad heeft wel aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met het beroep en het hoger beroep.
De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 3.036,-, bestaande uit € 1.518,- voor de behandeling in beroep en € 1.518,- voor de behandeling in hoger beroep. Daarnaast is het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering toegewezen. De Raad heeft appellante geadviseerd om voor vergoeding van het betaalde griffierecht zich rechtstreeks tot het Uwv te wenden. De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op 23 december 2022.