ECLI:NL:CRVB:2022:2809
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen Uwv na intrekking van beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een proceskostenveroordeling na de intrekking van het hoger beroep door appellant. Appellant had eerder een beroep ingesteld tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2021. Het Uwv had op 2 augustus 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarop appellant zijn hoger beroep op 10 augustus 2022 introk. Tegelijkertijd verzocht appellant de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die hij had gemaakt voor rechtsbijstand in zowel beroep als hoger beroep.
Het Uwv stemde in met de door appellant verzochte proceskostenvergoeding. De Raad heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het onderzoek gesloten. De Raad overwoog dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten als het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. Aangezien het Uwv volledig tegemoetgekomen was aan de bezwaren van appellant, heeft de Raad besloten het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken voor rechtsbijstand.
De proceskosten zijn begroot op € 1.518,- voor de procedure in beroep en € 759,- voor het hoger beroep, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 2.277,-. Appellant kan zich voor vergoeding van het griffierecht rechtstreeks tot het Uwv wenden. De uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op 23 december 2022.