ECLI:NL:CRVB:2022:2807
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen het Uwv na intrekking van het beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep (zaaknummer 22/356 ZW) tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.A. van Ham, heeft hoger beroep ingesteld na een gewijzigde beslissing op bezwaar van het Uwv op 21 maart 2022. Op 5 april 2022 heeft de appellant het hoger beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten en tot vergoeding van wettelijke rente. Het Uwv heeft geen verweerschrift ingediend, en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Awb, indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener kan worden veroordeeld in de kosten. Aangezien het Uwv de gemaakte kosten in bezwaar heeft vergoed, moest de Raad alleen oordelen over de kosten in beroep en hoger beroep. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv moet worden veroordeeld in de kosten die de appellant redelijkerwijs heeft moeten maken, begroot op € 1.518,- in beroep en € 759,- in hoger beroep, wat in totaal € 2.277,- bedraagt.
Daarnaast is het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering toegewezen. De Raad verwijst voor de wijze van rente berekening naar een eerdere uitspraak van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958). Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan de appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden. De uitspraak is openbaar uitgesproken door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier.