Op 22 december 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een aanvraag van appellante, een Dominicaanse vrouw, voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante had in oktober 2019 een aanvraag ingediend voor opvang, die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. Het college stelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor opvang en dat zij in staat was om zich met gebruikelijke hulp te handhaven in de samenleving. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk, omdat zij geen procesbelang meer zou hebben, aangezien zij inmiddels bij haar partner verbleef.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij wel degelijk procesbelang had, omdat zij verzocht had om vergoeding van de proceskosten. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat appellante belang had bij de beoordeling van het bestreden besluit. De Raad concludeerde dat het college terecht had vastgesteld dat appellante in staat was om zelf onderdak te organiseren en dat de afwijzing van de aanvraag om opvang gerechtvaardigd was. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep alsnog ongegrond. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante en werd bepaald dat het griffierecht aan appellante werd terugbetaald.