ECLI:NL:CRVB:2022:2785
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor opvang op grond van de Wmo 2015 met betrekking tot zelfvoorzienendheid van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, een moeder met twee minderjarige kinderen, had een aanvraag ingediend voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam had deze aanvraag afgewezen, omdat zij van mening was dat appellante in staat was om zelf in haar onderdak te voorzien met gebruikelijke hulp of met ondersteuning van haar sociale netwerk. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep betoogde appellante dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen sprake was van dakloosheid of dreigende dakloosheid. Appellante verbleef tijdelijk bij de stichting Humanitas, maar zou op korte termijn haar verblijf daar moeten verlaten. De Raad overwoog dat, hoewel appellante psychische problemen had, zij in staat was om zelf onderdak te regelen en dat zij rechtmatig in Nederland verbleef, werk had en gezinsbijslagen ontving. De Raad concludeerde dat het college de aanvraag terecht had afgewezen, omdat appellante beschikte over voldoende doen- en regievermogen om zelf in haar onderdak te voorzien. De overige beroepsgronden behoefden geen bespreking, en het hoger beroep werd verworpen.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter, en A. van Gijzen en L.Z. Achouak el Idrissi als leden, in aanwezigheid van griffier L.C. van Bentum.