ECLI:NL:CRVB:2022:2760

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
21/2169 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning WGA-uitkering en duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen IVA-uitkering toe te kennen, omdat er geen sprake zou zijn van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Appellant, die lijdt aan een chronisch psychotisch beeld, heeft in eerste instantie een WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv heeft deze beslissing later herzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de medische beoordeling van het Uwv heeft onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald, maar het Uwv heeft de eerdere beslissing verdedigd met verwijzing naar rapporten van verzekeringsartsen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er op de datum in geding, 28 november 2019, geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de verzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd dat er op dat moment nog behandelmogelijkheden waren die de belastbaarheid van appellant konden verbeteren. De Raad heeft ook opgemerkt dat de omstandigheid dat een behandeling achteraf gezien niet het verwachte resultaat heeft opgeleverd, geen reden is om de eerdere verwachtingen van de verzekeringsarts te herzien. De uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, met O.N. Haafkes als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 december 2022.

Uitspraak

21 2169 WIA

Datum uitspraak: 21 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 mei 2021, 20/3231 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2022. Namens appellant heeft mr. Gümüs via videobellen aan de zitting deelgenomen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 26 november 2019 heeft het Uwv appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 28 november 2019 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 14 mei 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen IVA-uitkering wordt toegekend, omdat geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 mei 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – overwogen dat er geen reden is om de medische beoordeling voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat per 28 november 2019 voldoende (therapeutische) behandelmogelijkheden bestonden die tot een toename van de functionele mogelijkheden van appellant zullen kunnen leiden. In het rapport van 12 mei 2020 heeft hij uiteengezet dat appellant vanwege de hevige bijwerkingen met zowel risperidon als aripiprazol was gestopt. Eind 2019 gebruikte appellant alleen nog quetiapine, wat ervoor zorgde dat hij wel wat meer rust ervaarde. Het was de bedoeling dat hij zou starten met de depotmedicatie acemap en dat de systeemgesprekken (psycho-educatie) werden voortgezet. Om die reden is niet uitgesloten dat appellant door middel van de nieuwe medicatie psychosevrij zou worden, waardoor de belastbaarheid beduidend zal toenemen. De rechtbank heeft ook van belang geacht dat appellant zijn standpunt niet heeft onderbouwd met medische stukken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat op de datum in geding bij appellant geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, zodat hij niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt, dat hij recht heeft op een IVA-uitkering, herhaald. Uit de brief van Bavo Europoort van 24 december 2019 blijkt dat sprake is van een chronisch psychotisch beeld, schizofrenie, depressiviteit, paniekaanvallen en angstgevoelens. Ook blijkt uit deze brief dat hij meerdere malen psychotische episodes heeft gehad en in de afgelopen jaren vrijwel niet psychosevrij is geweest. Vanwege zijn psychische klachten heeft appellant periodes gehad waarin hij geen realiteitsbesef had, waardoor hij zich in eerste instantie actief heeft onttrokken aan zorg. In de afgelopen jaren heeft appellant zich echter ingezet voor zijn herstel en behandelingen genoten. Dit heeft geen baat gehad. Er zijn recidiverende klachten en het is volgens appellant niet realistisch om te verwachten dat zijn belastbaarheid nog beduidend zal kunnen toenemen. Appellant is daarom van mening dat zijn volledige arbeidsongeschiktheid als duurzaam moet worden aangemerkt.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juli 2022, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Tijdens de zitting heeft het Uwv erop gewezen dat appellant in maart 2022 een starterskrediet heeft aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen, omdat appellant al in november 2020 als zelfstandige bleek te zijn gestart. Het Uwv ziet hierin een onderbouwing van zijn standpunt dat ten tijde van de WIA-beoordeling verwacht mocht worden dat de belastbaarheid van appellant toe zou nemen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 28 november 2019, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellant op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA- in plaats van een WGA-uitkering.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat op de datum in geding bij appellant geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, zodat hij niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de brief van Bavo Europoort van 24 december 2019 in zijn beoordeling betrokken. In zijn rapporten van 12 mei 2020 en 12 juli 2022 heeft hij toegelicht dat uit deze brief blijkt dat er systeemgesprekken plaatsvonden en dat gestart zou worden met een antipsychoticum in de vorm van depotmedicatie acemap (penfluridol). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat van de combinatie van therapie en medicatie een goed behandelresultaat mocht worden verwacht, waardoor appellant psychosevrij zou kunnen worden en zijn belastbaarheid voor arbeid toe zou nemen. Voor zover appellant heeft aangevoerd dat de genoemde behandeling niet tot verbetering heeft geleid, leidt dit niet tot een ander oordeel. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK7027) is de omstandigheid dat een behandeling, achteraf gezien, geen of minder verbetering heeft gebracht dan op de datum in geding te verwachten was, geen reden om de door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) gegeven verwachting zoals die op dat moment bestond voor onjuist te houden.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) O.N. Haafkes