Uitspraak
21 989 ZW
8 maart 2021, 20/784 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 2 juli 2018 ziek meldde met mentale problemen en slaapstoornissen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op basis van een eerstejaars ZW-beoordeling vastgesteld dat appellante in staat is om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat zij niet kon verschijnen op de hoorzitting en haar gezondheidssituatie op de datum in geding anders was. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen en dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 december 2022.