ECLI:NL:CRVB:2022:2755

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
20/4432 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na wijziging Functionele Mogelijkhedenlijst en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als fastfoodmedewerkster werkte, had zich op 5 augustus 2017 ziek gemeld met psychische klachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit was gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 21 juni 2019 was opgesteld. Na bezwaar van appellante werd de FML gewijzigd, maar de mate van arbeidsongeschiktheid bleef onveranderd.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd overwogen dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat relevante informatie ontbrak of dat de beperkingen van appellante onvoldoende waren erkend. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het Uwv ten onrechte geen informatie had opgevraagd bij haar behandelend GZ-psycholoog over haar actuele situatie op de datum van de beslissing. Het Uwv en de werkgeefster verzochten om bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat de rechtbank de argumenten van appellante terecht niet had gevolgd. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts voldoende informatie had en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 4432 WIA

Datum uitspraak: 21 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2020, 19/6779 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V.] B.V. te [vestigingsplaats] (werkgeefster)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.L.A. Verleun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens werkgeefster heeft mr. S.A. Coster een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verleun. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Namens werkgeefster heeft mr. Coster aan de zitting deelgenomen.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als fastfoodmedewerkster voor gemiddeld ongeveer 25 uur per week. Op 5 augustus 2017 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juni 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 15 juli 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 3 augustus 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 8 oktober 2019 een gewijzigde FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eerder geselecteerde functies ook met inachtneming van de gewijzigde FML als passend aangemerkt en de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd vastgesteld op minder dan 35%. Bij beslissing op bezwaar van 8 november 2019 heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat te weinig beperkingen zijn aangenomen of dat relevante informatie is gemist. In de FML zijn verschillende beperkingen vastgesteld, die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog zijn aangescherpt. Appellante heeft niet door middel van medische rapporten aannemelijk gemaakt dat daarmee onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten. In reactie op het standpunt van appellante dat nadere medische informatie had moeten worden opgevraagd bij haar behandelend artsen, heeft de rechtbank overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 20 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863) een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat ten onrechte geen informatie is opgevraagd bij haar behandelend GZ-psycholoog over de actuele situatie op de hier in geding zijnde datum 3 augustus 2019. Uit de door de rechtbank genoemde uitspraak van de Raad blijkt dat raadpleging van de behandelend sector onder andere is aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid. Volgens appellante is dit in haar geval aan de orde.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
Werkgeefster heeft eveneens bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 3 augustus 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank, dat geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat relevante informatie is gemist of dat de beperkingen van appellante zijn onderschat, wordt onderschreven. De rechtbank heeft appellante ook terecht niet gevolgd in haar standpunt dat informatie had moeten worden opgevraagd bij haar behandelaar. De verzekeringsarts heeft appellante gezien op zijn spreekuur en haar psychisch onderzocht. Hij heeft ook kennis genomen van de in het dossier aanwezige brief van de GZ-psycholoog van 9 oktober 2018. In deze brief heeft de GZ-psycholoog beschreven welke diagnoses bij appellante zijn gesteld en wat het doel is (geweest) van de behandeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en is aanwezig geweest bij de hoorzitting, waar hij onder andere met appellante heeft gesproken over de door haar gevolgde behandelingen. Niet is gebleken, en dit is door appellante ook niet gesteld, dat zich na de brief van de GZ-psycholoog van 9 oktober 2018 wijzigingen hebben voorgedaan in de aard van de medische problematiek of de behandeling die de verzekeringsartsen aanleiding hadden moeten geven om opnieuw informatie bij de behandelaar op te vragen. Anders dan appellante lijkt te veronderstellen, kan uit de uitspraak van de Raad van 20 mei 2009 niet worden afgeleid dat het Uwv gehouden is om in alle gevallen waarin een behandeling wordt gevolgd bij de behandelend sector te informeren naar de actuele stand van zaken.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML, hebben de arbeidsdeskundigen afdoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies – ondanks de daarbij voorkomende signaleringen – passend zijn voor appellante.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) S. Pouw