ECLI:NL:CRVB:2022:2750
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich op 24 maart 2016 ziek meldde. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een eerdere uitspraak van de rechtbank, heeft appellante hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 2 februari 2022 is appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. G.H. Amstelveen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister.
Het Uwv heeft in een gewijzigd besluit op bezwaar, na de zitting, de eerdere beslissing herzien en alsnog een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar niet volledig tegemoetgekomen aan de verzoeken van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende onderbouwd heeft dat er behandelmogelijkheden waren voor appellante en dat zij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar het beroep tegen het gewijzigde besluit ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en wettelijke rente aan appellante.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de inschatting van de kans op herstel van appellante moet berusten op een concrete afweging van feiten en omstandigheden. De Raad concludeert dat, hoewel appellante arbeidsongeschikt is, er voldoende aanwijzingen zijn dat met adequate behandeling verbetering mogelijk is. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van uitkeringen onder de Wet WIA.