In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2022, werd de intrekking van de bijstand van D over een bepaalde periode herroepen. De Raad oordeelde dat de terugvordering van de bijstand over die periode, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo was ingesteld, niet langer gerechtvaardigd was. Dit volgde uit het feit dat de Raad in een eerdere uitspraak had geoordeeld dat de intrekking van de bijstand van D over de periode van 16 november 2018 tot en met 14 augustus 2019 onterecht was, waardoor ook de grondslag voor de medeterugvordering van appellant was komen te vervallen.
De zaak betreft een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond werd verklaard. Appellant had aangevoerd dat hij en D geen gezamenlijke huishouding voerden na zijn vertrek uit het uitkeringsadres in september 2018. De Raad bevestigde dat de bewijslast voor de medeterugvordering bij het college ligt en dat het college voldoende feiten moet verzamelen om aan te tonen dat appellant in de relevante periode zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand, die in totaal op € 2.059,- werden begroot. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om zorgvuldig om te gaan met de bewijsvoering in zaken van bijstandsverlening en terugvordering.