ECLI:NL:CRVB:2022:2705

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
21/1138 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na beoordeling van de verdiencapaciteit en medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant. Appellant, die als productiemedewerker werkte, had zich op 13 september 2018 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant een ZW-uitkering toegekend, maar na een eerstejaars ZW-beoordeling op 21 augustus 2019 concludeerde de verzekeringsarts dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de beëindiging van de uitkering per 8 november 2019.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant ging in hoger beroep en herhaalde zijn standpunt dat de artsen van het Uwv onvoldoende rekening hadden gehouden met zijn medische beperkingen, met name zijn buikklachten, die als ACNES waren gediagnosticeerd. Het Uwv verdedigde de beëindiging van de uitkering en stelde dat appellant voldoende benutbare mogelijkheden had.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had gemotiveerd dat er geen medische grond was voor een urenbeperking en dat appellant in staat was om te werken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21 1138 ZW

Datum uitspraak: 15 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 februari 2021, 20/2050 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Űnalan-Akkan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A. Űnalan, kantoorgenoot van mr. Űnalan-Akkan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker (operator) voor 37 uur per week. Op 13 september 2018 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant op 21 augustus 2019 het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame ANIOS-verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 augustus 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 95,80% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 7 oktober 2019 de ZW-uitkering van appellant per 8 november 2019 beëindigd, omdat appellant meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 maart 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 maart 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het medisch onderzoek is gebaseerd op anamnese, lichamelijk en psychisch onderzoek door de ANIOS-verzekeringsarts, het gestelde in het bezwaarschrift en op de hoorzitting en op medische informatie afkomstig van de
behandelend sector. De omstandigheid dat de artsen van het Uwv geen informatie hebben ingewonnen bij de behandelaars van appellant maakt het onderzoek niet onzorgvuldig. De rechtbank heeft in wat appellant in beroep heeft aangevoerd geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De rechtbank is niet gebleken dat de artsen van het Uwv een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van appellant op de datum in geding. De artsen van het Uwv hebben gemotiveerd toegelicht dat appellant niet valt onder de uitzonderingscategorieën zoals opgenomen in het Schattingsbesluit, zodat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De artsen hebben, ondanks dat er geen medische diagnose gesteld kan worden voor de pijnklachten van appellant, rekening gehouden met deze pijnklachten door in de FML beperkingen aan te nemen voor zwaar tillen, bukken, vooroverbuigen en de hele dag staan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast gemotiveerd toegelicht waarom er geen grond bestaat voor een beperking ten aanzien van zitten, dan wel achter de computer zitten. De artsen hebben ook inzichtelijk uiteengezet waarom er geen indicatie is om een urenbeperking vast te stellen. Appellant heeft geen medische informatie ingezonden die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde functionele mogelijkheden de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant niet overschrijdt. Het Uwv heeft terecht bepaald dat appellant met ingang van 8 november 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de artsen van het Uwv onvoldoende beperkingen hebben aangenomen voor zijn buikklachten, gediagnosticeerd als ACNES. Appellant heeft aangevoerd dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Ten onrechte is aangenomen dat hij niet beperkt is voor (langdurig) zitten en is er geen urenbeperking vastgesteld. Appellant heeft geprobeerd aangepast zittend werk te verrichten, maar viel hiervoor uit door enorme vermoeidheid en pijnklachten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen en terecht de ZW-uitkering met ingang van 8 november 2019 heeft beëindigd.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 27 februari 2020 en 15 juli 2020 inzichtelijk heeft gemotiveerd dat met de FML van 28 augustus 2019 voldoende rekening is gehouden met de buikklachten van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 juli 2020 op inzichtelijke wijze toegelicht waarom appellant niet voldoet aan één van de uitzonderingscriteria in het Schattingsbesluit en dus benutbare mogelijkheden heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook gemotiveerd toegelicht waarom er geen medisch grond is voor het instellen van een urenbeperking. Bij appellant is geen sprake van een inwendige ziekte die met energetische beperkingen gepaard kan gaan of waarbij sprake is van noodzakelijke extra recuperatieperiodes. Ook is er geen sprake van een verminderde beschikbaarheid door een behandeling. De vermoeidheid van appellant wordt deels door de pijn in stand gehouden, maar vooral ook door inactiviteit. Ook bestaat geen medische grond om appellant beperkt te achten voor zitten dan wel zitten achter de computer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat appellant in staat is geweest gedurende de duur van de hoorzitting (45 minuten) te zitten zonder pijnaangifte, waarna appellant normaal weg is gelopen. Door rustig te zitten wordt geen tractie(trek) uitgeoefend op de buikwand. De buikspieren zijn dan in rust. De Raad volgt deze conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep die navolgbaar gemotiveerd zijn in de rapporten van 27 februari 2020 en 15 juli 2020. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingezonden die aanleiding geeft tot twijfel aan het medisch oordeel.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.M. Geurtsen