ECLI:NL:CRVB:2022:2705
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na beoordeling van de verdiencapaciteit en medische geschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant. Appellant, die als productiemedewerker werkte, had zich op 13 september 2018 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant een ZW-uitkering toegekend, maar na een eerstejaars ZW-beoordeling op 21 augustus 2019 concludeerde de verzekeringsarts dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de beëindiging van de uitkering per 8 november 2019.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant ging in hoger beroep en herhaalde zijn standpunt dat de artsen van het Uwv onvoldoende rekening hadden gehouden met zijn medische beperkingen, met name zijn buikklachten, die als ACNES waren gediagnosticeerd. Het Uwv verdedigde de beëindiging van de uitkering en stelde dat appellant voldoende benutbare mogelijkheden had.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had gemotiveerd dat er geen medische grond was voor een urenbeperking en dat appellant in staat was om te werken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.