ECLI:NL:CRVB:2022:2699
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en weigering ZW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, werkzaam als verkoopster, had zich op 16 maart 2016 ziek gemeld en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een procedure bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde, heeft appellante hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 3 maart 2021 is een deskundige benoemd, die op 31 januari 2022 een rapport heeft uitgebracht. Dit rapport leidde tot een gewijzigde beslissing van het Uwv op 25 mei 2022, waarbij aan appellante met terugwerkende kracht een loongerelateerde WGA-uitkering werd toegekend, omdat haar arbeidsongeschiktheid op 14 maart 2018 op 51,75% werd vastgesteld. De weigering van de ZW-uitkering werd door het Uwv gehandhaafd, omdat appellante op dat moment al een WIA-uitkering ontving.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante. De Raad oordeelde dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit van het Uwv juist was en dat de ZW-uitkering terecht was geweigerd, zij het aanvankelijk op onjuiste gronden. De totale proceskosten voor appellante werden begroot op € 5.313,-, en het Uwv werd verplicht het griffierecht van € 348,- aan appellante te vergoeden.