ECLI:NL:CRVB:2012:BX3777

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4440 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot deelname aan vrijwillige verzekering voor AOW en ANW na remigratie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot zijn verzoek om deelname aan de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellant, die in Nederland heeft gewerkt en in 2001 arbeidsongeschikt werd, heeft in 2004 Marokko verlaten en in 2009 verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering. De Svb heeft dit verzoek afgewezen, omdat appellant zich niet binnen een jaar na het einde van zijn verplichte verzekering had aangemeld. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Raad overweegt dat appellant in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag niet verplicht verzekerd was, aangezien hij niet in Nederland woonde of werkte. De herstart van de betaling van zijn WAO-uitkering met terugwerkende kracht leidde niet tot een verplichting tot verzekering voor de AOW en ANW, omdat personen die buiten Nederland wonen en een WAO-uitkering ontvangen, sinds 1 januari 2000 niet verplicht verzekerd zijn. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft besloten dat het verzoek van appellant niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering.

Appellant heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de aanmeldtermijn, maar de Raad oordeelt dat onbekendheid met de wet niet leidt tot een uitzondering op de aanmeldtermijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overschrijding van de aanmeldtermijn rechtvaardigen. De beslissing van de Svb wordt derhalve in stand gehouden, en de Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/4440 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2010, 09/4915 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 3 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2012. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens en J.Y. van den Berg.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is in Nederland werkzaam geweest. In 2001 is hij arbeidsongeschikt geworden. Aan appellant is een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. De betaling van deze uitkering is evenwel met ingang van 1 september 2003 opgeschort op de grond dat appellant geen rechtmatig verblijf hield in Nederland.
1.2. Op 28 augustus 2004 is appellant teruggekeerd naar Marokko. In juni 2007 heeft hij verzocht zijn WAO-uitkering weer tot uitbetaling te doen komen. In februari 2008 is de betaling van deze uitkering per 1 september 2003 hervat.
1.3. Appellant heeft in mei 2009 de Svb verzocht hem in aanmerking te brengen voor de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Bij besluit van 7 juli 2009 heeft de Svb appellant bericht dat hij niet bevoegd is deel te nemen aan de vrijwillige verzekering voor deze wetten omdat hij zich niet binnen een jaar na het einde van zijn verplichte verzekering heeft aangemeld.
1.4. Bij het bestreden besluit van 10 september 2009 heeft de Svb zijn besluit van 7 juli 2009 na bezwaar gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Appellant heeft in mei 2009 verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering krachtens de AOW en de ANW. Gedurende het jaar voorafgaande aan deze aanvraag was appellant in ieder geval niet verplicht verzekerd krachtens die wetten, omdat hij toen niet in Nederland woonde of werkte. Het feit dat de betaling van appellants WAO-uitkering met terugwerkende kracht is hervat, leidde er niet toe dat appellant verplicht verzekerd werd voor de volksverzekeringen, omdat buiten het Rijk wonende personen die een WAO-uitkering ontvangen, sinds 1 januari 2000 niet verplicht verzekerd zijn ingevolge de AOW en de ANW, wat vóór die datum onder bepaalde omstandigheden wel het geval was.
3.3. De Svb heeft derhalve terecht besloten dat het verzoek van appellant van mei 2009 niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering.
3.4. Appellant heeft erop gewezen dat hem niet bekend was dat hij zich binnen een bepaalde tijd voor de vrijwillige verzekering kon aanmelden. Dit leidt niet tot de conclusie dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de overschrijding van de aanmeldingstermijn appellant niet tegengeworpen zou mogen worden. Volgens vaste rechtspraak leidt onbekendheid met de wet op zichzelf niet tot de conclusie dat er sprake is van een zodanig bijzonder geval dat een overschrijding van een wettelijke aanmeldtermijn verschoonbaar is te achten. De Raad acht niet van betekenis dat de Svb appellant ten tijde van zijn remigratie niet actief heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om een vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW te sluiten. Nog daargelaten dat appellant op dat moment niet bekend was bij de Svb, lag het primair op de weg van appellant zelf om zijn rechten na zijn remigratie in de gaten te houden en om zich desgewenst tijdig voor de vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW aan te melden. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 24 juni 2011 (LJN BQ9533).
3.5. Een bijzonder geval als bedoeld in de uitspraak van de Raad van 19 november 2011 (LJN BO6448) is in dit geval niet aan de orde, nu geen sprake is van de toekenning van een WAO-uitkering met terugwerkende kracht tot een datum gelegen voor 1 januari 2000.
3.6. Bij dit alles kan in het midden blijven op welke datum de verplichte verzekering van appellant is geëindigd. De Svb en de rechtbank gaan ervan uit dat de verplichte verzekering van appellant heeft voortgeduurd tot 28 augustus 2004, de datum van zijn terugkeer naar Marokko. Naar de Raad voorkomt was deze verzekering evenwel al eerder geëindigd omdat appellant een vreemdeling was die niet rechtmatig in Nederland verblijf hield in de zin van artikel 6, tweede lid, van de AOW en artikel 13, tweede lid, van de ANW.
3.7. Uit het onder 3.1 tot en met 3.6 overwogene vloeit voort dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet bevoegd is deel te nemen aan de vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW, zodat de rechtbank dit besluit terecht in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2012.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.J. van Gendt
EV