ECLI:NL:CRVB:2022:2647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
20/4386 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-beoordeling en deugdelijkheid van motivering door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de WIA-beoordeling. Appellant, die zich op 6 januari 2011 ziek meldde vanwege psychische klachten, heeft in het verleden verschillende uitkeringen ontvangen op basis van zijn arbeidsongeschiktheid. De mate van arbeidsongeschiktheid is door het Uwv vastgesteld op 74,65% per 18 december 2017. Appellant is van mening dat het Uwv een verdergaande urenbeperking had moeten aannemen dan de vastgestelde 7 uur per dag en 35 uur per week, en heeft dit in hoger beroep aangevoerd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en psychiater J.K. van der Veer als deskundige benoemd. Deze deskundige concludeerde dat de eerder vastgestelde urenbeperking niet in lijn is met de ernst van de psychische klachten van appellant. De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van appellant en dat de motivering van het bestreden besluit niet deugdelijk is. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en draagt het Uwv op om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij de urenbeperking in een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moet worden aangepast conform de conclusies van psychiater Van der Veer. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant.

Uitspraak

20 4386 WIA

Datum uitspraak: 1 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 oktober 2020, 19/500 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
A. [Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [naam], hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft een nadere vraag gesteld aan de door de rechtbank benoemde deskundige, psychiater J.K. van der Veer. De deskundige heeft op 23 mei 2022 een rapport uitgebracht. Partijen hebben daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk gewerkt als directeur voor 39,31 uur per week. Op 6 januari 2011 heeft hij zich ziek gemeld vanwege psychische klachten. Bij besluit van 28 november 2012 heeft het Uwv aan appellant per 3 januari 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 60,33%. De mate van arbeidsongeschiktheid is vervolgens met ingang van 10 april 2015 verhoogd naar 80 tot 100%. Bij besluit van 10 juni 2015 is de loongerelateerde WGA-uitkering per 3 augustus 2015 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Bij besluit van 22 december 2016 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 86,33%.
1.2.
Op 14 december 2017 heeft de ex-werkgever een verzoek om een herbeoordeling ingediend. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 29 mei 2018 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 18 december 2017 vastgesteld op 74,65% en beslist dat appellant ongewijzigd recht heeft op een WGAloonaanvullingsuitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 december 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om psychiater J.K. van der Veer als deskundige te benoemen. Psychiater Van der Veer heeft op 8 juni 2020 een rapport uitgebracht. Daarin wordt geconcludeerd dat bij appellant rond de datum in geding sprake is van een complex psychiatrisch beeld met meerdere aandoeningen, te weten slaapstoornis, somatischsymptoomstoornis en cluster B en C persoonlijkheidsproblematiek, waarbij met name de samenhang daartussen bepalend is voor het niveau van functioneren. Naar mening van psychiater Van der Veer is appellant beperkt op verschillende items in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op het rapport van psychiater Van der Veer de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op 10 juli 2020 aangepast. Er zijn in lijn met de bevindingen van psychiater Van der Veer extra beperkingen opgenomen op de items 1.1.1 (vasthouden van de aandacht), 1.4.1 (inzicht in eigen mogelijkheden), 2.7.1 (eigen gevoelens uiten) en 2.8.1 (omgaan met conflicten). De eerder vastgestelde urenbeperking van maximaal 7 uur per dag en maximaal 35 uur per week is gehandhaafd. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) opnieuw geraadpleegd en geconcludeerd dat de eerder geselecteerde functies nog steeds passend zijn voor appellant. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarom niet gewijzigd.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat het Uwv een verdergaande urenbeperking had moeten opnemen in de FML. Psychiater Van der Veer heeft in zijn rapport de door hem bij appellant gediagnosticeerde slaapstoornis bij zijn oordeel betrokken. Niettemin heeft psychiater Van der Veer geen aanleiding gezien om in verband hiermee een verdergaande urenbeperking te adviseren dan eerder was vastgesteld in de FML. Psychiater Van der Veer geeft naar het oordeel van de rechtbank niet aan dat het verrichten van arbeid gedurende 7 uur per dag een te grote belasting voor appellant is. Onder deze omstandigheden was er voor het Uwv bij het opstellen van de nieuwe FML geen reden een verdergaande urenbeperking aan te nemen. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het Uwv bij het bestreden besluit terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 18 december 2017 heeft vastgesteld op 74,65%. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd omdat het pas in beroep is voorzien van een toereikende medische onderbouwing. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd aangezien aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. De rechtbank heeft het Uwv in verband met de toepassing van artikel 6:22 van de Awb veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het door appellant betaalde griffierecht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in de vertaling van zijn aandoeningen in de FML van 10 juli 2020. Het Uwv heeft de urenbeperking zonder deugdelijke motivering aangepast van 4 uur per dag (20 uur per week) in 2016 naar 7 uur per dag (35 uur per week) in 2018. Volgens appellant is onvoldoende rekening gehouden met de ernstige slaapproblematiek die sinds 2014 bestaat en die een urenbeperking van 4 uur per dag rechtvaardigt, zoals ook bij eerdere beoordelingen door het Uwv was vastgesteld. De ernst van de slaapproblematiek blijkt uit de eerder ingebrachte rapporten psychiater I. Visser van 2 mei 2018 , behandelend psycholoog O. Breetveld van 17 augustus 2018 en psychiater H.C. Basaran van 25 februari 2019 en het in hoger beroep ingebrachte rapport van medisch adviseur/bedrijfsarts J. Wijgergans van 15 mei 2021. Uit het rapport van psychiater Van der Veer blijkt verder dat, hoewel een slaapstoornis bij appellant is gediagnosticeerd, het Uwv aan de hand daarvan enkel rubriek 1 (persoonlijk functioneren) en rubriek 2 (sociaal functioneren) heeft beoordeeld en ten onrechte niet rubriek 6 (werktijden).
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de gronden van het hoger beroep in een aanvullend rapport van 5 maart 2021 aangevoerd dat het rapport van psychiater Van der Veer, de daarbij gestelde diagnoses en zijn onderzoeksbevindingen geen aanleiding geven om tot een verdergaande urenbeperking te komen. Het Uwv heeft in het door appellant in hoger beroep overgelegde rapport van medisch adviseur/bedrijfsarts Wijgergans, geen aanleiding gezien voor een andere conclusie
3.3.
Bij de Raad is twijfel ontstaan over de juistheid van de bij appellant vastgestelde beperkingen, in het bijzonder de urenbeperking. Daarom heeft de Raad psychiater Van der Veer gevraagd aanvullend te rapporteren en daarbij met name in te gaan op de vraag of de verzekeringsarts bewaar en beroep voldoende gewicht heeft toegekend aan de slaapproblematiek van appellant. Psychiater Van der Veer heeft op 23 mei 2022 een nader rapport uitgebracht. Daarin wordt geconcludeerd dat het vanuit de beperkingen in samenhang met de psychiatrische stoornissen moeilijk voorstelbaar is dat appellant in staat is de geschetste uren te werken. Het lijkt erop dat onvoldoende rekening is gehouden met de ernst van de situatie van appellant en dat het aannemelijk is dat er gezien de psychische belastbaarheid sprake is van een (aanzienlijke) urenbeperking. Psychiater Van der Veer schrijft in aanvulling daarop dat hij überhaupt ernstige twijfel heeft dat appellant binnen een termijn van één tot twee jaar kan terugkeren naar werk.
3.4.
In reactie op het rapport van psychiater Van der Veer heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 25 juli 2022 een aanvullend rapport uitgebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat het niet tot de deskundigheid van psychiater Van der Veer behoort te beoordelen of een urenbeperking is aangewezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt verder dat op basis van de klachten, het dagelijks functioneren van appellant, de onderzoeksbevindingen en de medische gegevens zoals het rapport van psychiater Van der Veer, geen medische reden is vast te stellen dat appellant in werk dat voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in de FML niet 6 à 7 uur per dag zou kunnen functioneren. Appellant functioneert ook tenminste 6 à 7 uur op een dag in zijn thuissituatie, waarbij de thuissituatie mogelijk niet volledig voldoet aan de voorwaarden die nu wel voor werk zijn gesteld.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 18 december 2017 heeft vastgesteld op 74,65% en als gevolg daarvan de loonaanvullende WGA-loonaanvullingsuitkering ongewijzigd heeft voortgezet. Partijen verschillen niet van mening over de door psychiater Van der Veer vastgestelde diagnoses, maar zijn verdeeld over de vraag of het Uwv deze diagnoses op een juiste wijze heeft vertaald in de FML van 10 juli 2020. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of het Uwv een verdergaande urenbeperking dan 7 uur per dag en 35 uur per week had moeten aannemen.
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat het Uwv een verdergaande urenbeperking had moeten aannemen slaagt. Het rapport van psychiater Van der Veer geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en het rapport is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle beschikbare medische informatie kenbaar in de beoordeling betrokken. Hij heeft vanuit zijn vakgebied op grond van de door hem gestelde diagnoses inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant vanwege zijn kwetsbare psychische belastbaarheid niet in staat kan worden geacht 7 uur per dag of 35 uur per week te werken. Appellant heeft als gevolg van de slaapstoornis in samenhang met andere aandoeningen immers grote moeite zich staande te houden, tot sociale en (interpersoonlijke) contacten te komen, te ontspannen en het doen en voltooien van huishoudelijke taken (plannen en uitvoeren). Daarbij komt dat de stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen verdergaande urenbeperking dan 7 uur per dag of 35 uur per week is aangewezen vanwege het dagverhaal van appellant niet valt te rijmen met het feit dat op basis van hetzelfde dagverhaal in het verleden wél werd geconcludeerd tot een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de in de FML vastgestelde urenbeperking niet juist is.
4.4.
Wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, voor zover aangevochten. Het bestreden besluit is niet voorzien van een deugdelijke motivering, zodat dit besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het Uwv zal opnieuw op het bezwaar van appellant dienen te beslissen met inachtneming van deze uitspraak van de Raad. Dat betekent dat de urenbeperking in een nieuw op te stellen FML overeenkomstig de conclusie in het rapport van psychiater Van der Veer dient te worden weergegeven. Daarna zal een nieuwe arbeidskundige beoordeling dienen plaats te vinden. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door Uwv te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 759,- per punt) voor verleende rechtsbijstand. Verder dient het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 december 2018;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.518,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 131,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman als voorzitter, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2022.
(getekend) C. Karman
(getekend) A.L.K. Dagmar