Uitspraak
21.3889 BBZ-VV, 21/3684 BBZ
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een verzoeker die een aanvraag om algemene bijstand heeft ingediend op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Leusden, omdat het bedrijf van de verzoeker niet levensvatbaar werd geacht. Het college had zich laten adviseren door BTB, dat concludeerde dat de inkomsten uit de onderneming in 2021 niet op een noodzakelijk niveau zouden komen. De verzoeker heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college ten onrechte het advies van BTB aan de afwijzing ten grondslag heeft gelegd en dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de zorgvuldigheid en inhoud van dit advies.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bedrijf levensvatbaar is. De voorzieningenrechter heeft daarbij de relevante juridische bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college gerechtigd was om zich te baseren op het advies van BTB, tenzij er concrete redenen waren om aan de zorgvuldigheid van dat advies te twijfelen. De verzoeker heeft niet kunnen aantonen dat zijn bedrijf in staat zou zijn om een toereikend inkomen te genereren, en de voorzieningenrechter heeft de beroepsgronden van de verzoeker verworpen. Uiteindelijk werd het hoger beroep afgewezen en het verzoek om een voorlopige voorziening werd eveneens afgewezen.