ECLI:NL:CRVB:2022:2615
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had uitgelegd waarom de appellant niet meer beperkingen had dan vastgesteld.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn gronden en voerde aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn knie-, rug- en nekklachten, evenals zijn psychische klachten. Hij verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de door de appellant overgelegde informatie van de GZ-psycholoog niet leidde tot een ander oordeel. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv terecht had geweigerd om de appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de medische onderbouwing van de belastbaarheid van de appellant niet was weerlegd.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier.