ECLI:NL:CRVB:2022:2595

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
21 / 1767 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstand en inkomsten uit onderhuur

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van bijstand van appellant, die sinds 6 januari 2016 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW). Appellant verhuurt een kamer in onderhuur aan Y en ontvangt hiervoor € 150,- per maand. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand van appellant per 1 maart 2020 herzien door € 100,- per maand aan inkomsten uit onderhuur in mindering te brengen op de bijstand. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft het beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de inkomsten uit onderhuur niet als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat hij deze direct besteedt aan zijn hoge huur. De Raad heeft echter overwogen dat volgens artikel 31 van de PW alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande beschikt, tot de middelen worden gerekend. De Raad heeft vastgesteld dat de huur van € 100,- per maand door Y maandelijks op de bankrekening van appellant werd overgemaakt, en dat de inkomsten uit onderverhuur in mindering moeten worden gebracht op de bijstand.

Appellant heeft ook betoogd dat hij 25% van zijn huurinkomsten mag behouden, verwijzend naar informatie op de website van de gemeente Amsterdam. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college beleid voert dat huurinkomsten vrijlaat. De uitspraak van de voorzieningenrechter is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 1767 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2021, 20/4146 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 29 november 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Ruijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ruijs. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Mulders.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 6 januari 2016 bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Participatiewet (PW). Sinds 7 oktober 2016 is ook Y in de basisregistratie personen ingeschreven op het uitkeringsadres van appellant. Appellant verhuurt een kamer in onderhuur aan Y en ontvangt daarvoor € 150,- per maand (€ 100,- huur en € 50,- voor nutsvoorzieningen).
1.2.
Bij besluit van 19 maart 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 juni 2020 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 maart 2020 herzien door € 100,- per maand aan inkomsten uit onderhuur in mindering te brengen op de bijstand. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de inkomsten uit onderhuur als inkomen zijn aan te merken en dat het feit dat deze inkomsten jarenlang niet in mindering zijn gebracht op de bijstand niet betekent dat dit niet per toekomende datum alsnog kan worden gedaan. Het college heeft verder aanleiding gezien om het maandelijks bedrag van € 50,- voor nutsvoorzieningen niet in aanmerking te nemen als inkomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de PW worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bepaalde, daar genoemde, vermogens- en inkomensbestanddelen niet tot de middelen worden gerekend.
4.1.2.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de PW wordt, voor zover hier van belang, onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze betreffen inkomsten uit verhuur en onderverhuur en betrekking hebben op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan.
4.1.3.
Artikel 19, eerste lid, van de PW bepaalt dat een alleenstaande recht heeft op algemene bijstand indien (a) het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en (b) er geen in aanmerking te nemen vermogen is. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de hoogte van de algemene bijstand het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
4.2.
Niet in geschil is dat de huur van € 100,- per maand door Y maandelijks werd overgemaakt op de bankrekening van appellant.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de inkomsten uit onderhuur niet zijn aan te merken als inkomen omdat hij namelijk niet vrijelijk kan beschikken over deze huurinkomsten. Hij leeft op bijstandsniveau en kan het geld niet anders besteden dan aan zijn huur. Verder kan het inleveren van het woongenot worden weggestreept tegen de relatief lage huurinkomsten.
Deze beroepsgronden slagen niet.
4.3.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3250) zijn in artikel 32, eerste lid, van de PW inkomsten uit onderverhuur uitdrukkelijk genoemd als middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW. Inkomsten uit onderverhuur worden in mindering gebracht op de bijstand. Dat appellant de inkomsten uit onderhuur direct besteedt aan het betalen van zijn (hoge) huur, maakt dit niet anders. Het inleveren van een deel van zijn woongenot door de onderverhuur heeft ook niet tot gevolg dat het college de inkomsten op de bijstand niet in mindering mocht brengen.
4.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij 25% van zijn huurinkomsten mag behouden. Hierbij heeft hij verwezen naar diverse passages die volgens hem op de website van de gemeente Amsterdam stonden. Onder de link ‘Hoeveel inkomsten mag ik houden als ik een bijstandsuitkering heb’ is opgenomen: ‘Als uw inkomen lager is dan de bijstandsnorm, dan mag u 25 procent van uw inkomsten uit werk houden.’ Onder de kop ‘andere inkomsten die u opgeeft’ zou volgens appellant expliciet inkomen uit onderhuur zijn opgenomen onder de mededeling: ‘Behalve inkomsten uit werk geeft u ook de volgende inkomsten op aan de gemeente. De gemeente beoordeelt hoeveel u hiervan mag houden’. Uit de volgorde en samenhang van de tekst van de website volgt volgens appellant dat het college 25% van huurinkomsten vrij laat.
4.4.1.
Het college heeft betwist dat hij beleid voert op grond waarvan huurinkomsten worden vrijgelaten. De door appellant genoemde vrijlating van 25% heeft betrekking op inkomsten uit arbeid en niet op huurinkomsten.
4.4.2.
De beroepsgrond van appellant slaagt niet. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college beleid voert dat hij niet alleen 25% van de inkomsten uit arbeid vrijlaat, maar ook 25% van huurinkomsten. De door appellant gedeeltelijk geciteerde en niet door hem bijgevoegde tekst die volgens hem op de website stond, biedt daartoe onvoldoende onderbouwing.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal, in tegenwoordigheid van F.C. Meershoek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2022.
(getekend) E.C.E. Marechal
(getekend) F.C. Meershoek