ECLI:NL:CRVB:2022:2588

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
22/1836 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en indienen beroepsgronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant het verschuldigde griffierecht van € 136,- niet tijdig had betaald. Appellant was op 15 juni 2022 en opnieuw op 16 juli 2022 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar heeft dit bedrag niet binnen de gestelde termijn voldaan. Daarnaast heeft appellant ook niet binnen de daarvoor geldende termijn beroepsgronden ingediend, wat eveneens heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant in verzuim is geweest en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 30 november 2022
22/1836 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2022 , 21/5176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 15 juni 2022 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 136,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 16 juli 2022 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat de procedure niet inhoudelijk behandeld zal worden. Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Het hoger beroep is alleen al hierom kennelijk niet-ontvankelijk. Daar komt bij dat appellant niet binnen de daarvoor geldende termijn beroepsgronden heeft ingediend, zoals hierna wordt overwogen.
In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, is bepaald dat het beroepschrift beroepsgronden dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep. Het ingediende beroepschrift bevat geen beroepsgronden.
Bij brief van 21 juni 2022 is appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen binnen vier weken te herstellen. Appellant heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 22 juli 2022 is appellant nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is appellant erop gewezen dat bij overschrijding van die termijn er rekening mee moet worden gehouden dat de zaak niet inhoudelijk zal worden behandeld. Appellant heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Ten aanzien van beide hiervoor genoemde onderwerpen kan op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) J.M. Labage
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) déclare le recours interjeté
non-recevable.
Par conséquent, décidée par F.M. Rijnbeek en présence de J.M. Labage en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public 30 Novembre 2022.
Les intéressés et les organes d’administration auront le droit à presenter une opposition écrite contre la présente decision, dans les six semaines suivantes à la notification de la copie à la Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale), Postbus 16002, 3500 DA Utrecht