ECLI:NL:CRVB:2022:2585

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
22/541 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant had zich op 27 februari 2018 ziek gemeld met rugklachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig en volledig was uitgevoerd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de functies die aan appellant zijn voorgelegd, medisch geschikt zijn. Appellant had niet voldoende onderbouwd dat de functies te belastend waren voor zijn rug of dat hij niet in staat was om de verplichte cursus te volgen vanwege de taal. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren werd daarmee bevestigd.

Uitspraak

22.541 WIA

Datum uitspraak: 30 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2022, 21/1113 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.M.J. Iqbal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videoverbinding plaatsgevonden op 19 oktober 2022. Namens appellant is verschenen mr. Iqbal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1. Op 27 februari 2018 heeft appellant zich ziek gemeld met rugklachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft er een telefonisch contact met een verzekeringsarts plaatsgevonden. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 april 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van
6 mei 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 25 februari 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 januari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 30 december 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van
13 januari 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de grond van appellant dat de functies niet geschikt zijn vanwege het medicijngebruik niet slaagt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 10 mei 2021 inzichtelijk toegelicht dat appellant niet beperkt is voor werken met een verhoogd persoonlijk risico en heeft zich hierbij gebaseerd op de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de opgestelde FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat bij de geduide functies geen kenmerkende belasting is bij het punt “werken met een verhoogd persoonlijk risico”. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien in de aanvullende rapportage van 4 mei 2021 uiteengezet dat appellant geen medicijnen voorgeschreven heeft gekregen. De tijdens de hoorzitting overlegde doosjes medicatie bevatten geen etiket. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hieruit terecht kunnen concluderen dat appellant aan zelfmedicatie doet. Appellant heeft in beroep niet met nadere (medische) gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van zijn medische situatie.
Ten aanzien van de grond dat er bij de verplichte cursus slechts instructies in het Engels worden verstrekt, overweegt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat bij de functie “inpakker” jaarlijks een opleiding moet worden gevolgd die volgens de arbeidskundig analist zowel in het Nederlands als het Engels beschikbaar is.
De grond dat de functies niet geschikt zijn omdat appellant is aangewezen op rugsparend
werk slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd
dat appellants belastbaarheid niet wordt overschreden ten aanzien van zijn rug en dat de functies daarmee voldoende rugsparend zijn, gelet op de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven grenzen.
Appellant kan met de geduide functies 6,21% minder verdienen dan hij verdiende voordat hij ziek werd. De mate van arbeidsongeschiktheid is door verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij aan zelfmedicatie doet. De medicijnen zijn voorgeschreven door de huisarts. Appellant persisteert in zijn eerder ingenomen standpunt: de functies zijn te belastend voor zijn rug. Ten slotte merkt appellant op dat hij consequent is gewezen op hoofdpijn en duizeligheid. In zekere zin is hierdoor sprake van concentratieproblemen. Ten onrechte is door het Uwv geen beperking aangenomen ten aanzien van het "vasthouden van de aandacht".
Appellant merkt voorts op dat niet duidelijk is of de jaarlijkse cursus aansluit op zijn opleidingsniveau. Zoals in de bezwaar- als in de beroepsfase is naar voren gekomen dat appellant de Nederlandse taal niet goed machtig is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 25 februari 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
De Raad volgt de rechtbank in haar overwegingen dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig en volledig is geweest. De beperkingen van appellant zijn op juiste wijze weergegeven in de FML. Ook is het medicijngebruik bij de beoordeling betrokken. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt dat meer beperkingen in aanmerking moeten worden genomen niet met medische stukken of anderszins onderbouwd. De Raad volstaat dan ook met een verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak.
4.4.1.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Ook hier geldt dat appellant zijn standpunt dat de geselecteerde functies te belastend zijn voor zijn rug niet heeft onderbouwd.
4.4.2.
De grond van appellant dat hij de verplichte cursus bij de functie inpakker (handmatig) niet kan volgen omdat daar instructies in het Engels worden gegeven, slaagt niet. Appellant heeft zelf aangegeven zowel Nederlands als Engels matig te beheersen. Zoals de arbeidsdeskundige heeft toegelicht, is dit voldoende om de jaarlijkse cursus te volgen die online plaatsvindt mét een begeleider.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) B. van Dijk