Uitspraak
21 834 ZW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
31 augustus 2019.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 7 december 2017 ziek meldde met psychische klachten. Appellant was voorheen werkzaam als medewerker tuinbouw en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de ZW-uitkering per 5 maart 2018, wat door de rechtbank ongegrond werd verklaard. Appellant meldde zich opnieuw ziek op 4 maart 2019, met zowel psychische klachten als klachten aan het bewegingsapparaat. Het Uwv kende hem opnieuw ziekengeld toe, maar beëindigde dit op 31 augustus 2019. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusie dat appellant niet arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende medische informatie had betrokken bij zijn beoordeling en dat appellant in staat was om het werk van productiemedewerker te verrichten. De Raad verwierp de argumenten van appellant dat er onzorgvuldig onderzoek had plaatsgevonden en dat hij meer beperkt was dan aangenomen. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had besloten om de ZW-uitkering te beëindigen, en wees het verzoek om een onafhankelijk deskundige af. De uitspraak werd gedaan op 30 november 2022.