ECLI:NL:CRVB:2022:2576
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging loongerelateerde WGA-uitkering na herbeoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant, die eerder 100% arbeidsongeschikt was verklaard. Appellant heeft zich op 6 juli 2009 ziek gemeld met psychische klachten en ontving vanaf 4 juli 2011 een WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2019, waarbij appellant door artsen in Turkije werd onderzocht, werd vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv beëindigde daarop de WIA-uitkering per 14 mei 2020. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 24 november 2022 behandeld. Appellant voerde aan dat er geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden en dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de bevindingen van de Turkse artsen voldoende actuele informatie boden voor de herbeoordeling. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die stelde dat appellant niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep voornamelijk herhalingen waren van eerdere gronden. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren en dat er geen aanleiding was voor een zwaardere urenbeperking. De uitspraak werd gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier.