ECLI:NL:CRVB:2022:2575

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
21/4527 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. I. Car, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 24 november 2021 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/551. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 november 2022 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht van € 134,- niet binnen de gestelde termijn was betaald. De gemachtigde van appellant was herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht tijdig te voldoen, maar ondanks deze waarschuwingen is de betaling niet tijdig gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest. Hierdoor kon de Raad zonder verder onderzoek besluiten dat het hoger beroep niet inhoudelijk behandeld zou worden. De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, met T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. Tegen deze uitspraak staat verzet open voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 november 2022
21/4527 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 november 2021, 21/551 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I. Car, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 29 december 2021 is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 29 januari 2022 is de gemachtigde van appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) T. Hemelrijk-van den Oudenalder
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.