ECLI:NL:CRVB:2022:2570

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
20 / 4341 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woninginrichting na verhuizing

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van gordijnen en vloerbedekking, die verband houden met de verhuizing van appellante naar een ander woonadres. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft de aanvraag bij besluit van 5 november 2019 afgewezen, en dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 januari 2020. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Appellante heeft gesteld dat de verhuizing noodzakelijk was, omdat zij met haar vijf kinderen in een kleine flat woonde, wat leidde tot onhoudbare stress. Echter, de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet heeft aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was. Er ontbreken concrete bewijsstukken die de noodzaak van de verhuizing op medische of sociale gronden onderbouwen. Aangezien de verhuizing niet noodzakelijk is, zijn de kosten voor woninginrichting ook niet noodzakelijk, en is de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

20.4341 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 november 2020, 20/4721 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 22 november 2022
Zitting heeft: M. Hillen
Griffier: B. Beerens
Voor appellante is F. Kaloudis verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.C.J.P. Melsen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van gordijnen en vloerbedekking die verband houden met de verhuizing van appellante naar een ander woonadres. Het college heeft de aanvraag bij besluit van 5 november 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 januari 2020, afgewezen omdat geen sprake is van een noodzakelijke verhuizing. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van
16 januari 2020 ongegrond verklaard.
2. Vaststaat dat appellante is verhuisd vanuit een woning naar een andere woning. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de verhuizing noodzakelijk was. Zij heeft in dat kader aangevoerd dat zij met haar vijf kinderen in een kleine flat woonde. Dat leverde zodanig veel stress op dat de situatie onhoudbaar werd. Gezien de plotselinge onvoorziene verhuizing heeft zij niet kunnen reserveren voor de kosten van woninginrichting. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3. Omdat appellante een beroep doet op bijzondere bijstand, moet zij aannemelijk maken dat de verhuizing noodzakelijk was. Daarin is zij niet geslaagd. Concrete bewijsstukken, waaruit de noodzaak blijkt om op grond van medische dan wel sociale redenen te verhuizen, ontbreken. Als de verhuizing niet noodzakelijk is, volgt daaruit ook dat de kosten van woninginrichting niet noodzakelijk zijn. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:724. Of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, behoeft dan geen bespreking meer. Dit betekent dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van gordijnen en vloerbedekking terecht heeft afgewezen, omdat geen sprake was van noodzakelijke kosten.
4. De in hoger beroep aangevoerde grond slaagt niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. Beerens (getekend) M. Hillen