In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die sinds 1 september 2013 een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), heeft na een scheiding een toeslag ontvangen op basis van de Toeslagenwet (TW). Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante weer samenwoont met haar ex-echtgenoot, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat haar ex-echtgenoot sinds 1 juli 2016 op haar uitkeringsadres verbleef.
Het Uwv heeft daarop de toeslag verlaagd en een boete opgelegd. Appellante heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante volhard in haar standpunt dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding en dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de opgelegde boete van € 40,- evenredig is aan de ernst van de overtreding. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte van de boete, maar het beroep tegen het nader besluit ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 2.277,-. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting en de gevolgen van het niet nakomen daarvan.