ECLI:NL:CRVB:2022:2554
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen onbevoegdheid in hoger beroep inzake voorlopige voorziening
Op 29 november 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep dat door appellant was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De Raad had zich eerder op 19 juli 2022 onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep, dat betrekking had op een verzoek om een voorlopige voorziening. Appellant heeft hiertegen verzet aangetekend, waarbij hij stelde dat er feiten en omstandigheden waren die de doorbreking van het appèlverbod zouden rechtvaardigen.
Tijdens de zitting op 4 november 2022 zijn beide partijen echter niet verschenen, zonder voorafgaand bericht. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat er geen nieuwe argumenten zijn aangevoerd door appellant die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen. De Raad heeft verwezen naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht, die bepalen dat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter geen hoger beroep kan worden ingesteld.
Uiteindelijk heeft de Raad geconcludeerd dat er geen reden is om de eerdere uitspraak te herzien en heeft het verzet ongegrond verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in het kader van het verzet. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.