ECLI:NL:CRVB:2022:2552

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
19/5392 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering aan werkneemster met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan een werkneemster. De werkneemster ontving sinds 25 november 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een herbeoordeling door het Uwv op verzoek van de appellante, werd in 2017 besloten dat de WIA-uitkering niet zou wijzigen. Echter, in 2018 werd de werkneemster een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. De appellante, een uitzendbureau, maakte bezwaar tegen de besluiten van het Uwv, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld en gaf het Uwv de kans om de gebreken te herstellen. In hoger beroep voerde de appellante aan dat het Uwv niet aan deze opdracht had voldaan. Tijdens de zitting gaf het Uwv aan in te stemmen met de toekenning van een IVA-uitkering aan de werkneemster met terugwerkende kracht tot 25 juli 2018. De Raad heeft vervolgens besloten dat de werkneemster recht heeft op deze uitkering en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het eerdere besluit van het Uwv. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellante en het griffierecht.

Uitspraak

19 5392 WIA, 20/2242 WIA

Datum uitspraak: 21 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 mei 2019 (aangevallen tussenuitspraak) en de uitspraak van de rechtbank MiddenNederland van 20 november 2019, 18/4098 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Naam] Uitzendbureau B.V. te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkneemster] te [woonplaats] (werkneemster)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.A. van der Steen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Werkneemster heeft als belanghebbende aan de procedure deelgenomen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2022. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van der Steen en drs. J.M.W.N. Derks als arts-gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. van Riet. Namens werkneemster is mr. A. el Idrissi verschenen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht nader ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Werkneemster ontvangt sinds 25 november 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Na een op verzoek van appellante uitgevoerde herbeoordeling, heeft het Uwv bij besluit van 7 december 2017 beslist dat de WIA-uitkering van werkneemster niet wijzigt, omdat haar arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd. Bij besluit van 2 mei 2018 heeft het Uwv werkneemster na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 25 juli 2018 een WGAloonaanvullingsuitkering toegekend. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 7 december 2017 en 2 mei 2018. Bij beslissing op bezwaar van 28 september 2018 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellante ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. In de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat bestreden besluit 1 onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd en daarmee in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb is genomen. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om de gebreken in bestreden besluit 1 te (laten) herstellen. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv weliswaar deels heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht, maar niet alle in die uitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld. Het beroep is gegrond verklaard en het bestreden besluit is vernietigd. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Ook heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de door appellante in beroep gemaakte proceskosten en het door haar betaalde griffierecht.
3. In hoger beroep heeft appellante onder meer aangevoerd dat het Uwv niet heeft voldaan aan de door de rechtbank gegeven opdracht tot herstel van de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken in bestreden besluit 1.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 26 februari 2020 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. In bestreden besluit 2 zijn de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 7 december 2017 en 2 mei 2018 opnieuw ongegrond verklaard.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De beslissing op bezwaar van 26 februari 2020 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, mede in de beoordeling betrokken.
5.2.
Tijdens de zitting heeft het Uwv te kennen gegeven dat hij in kan stemmen met het toekennen van een IVA-uitkering aan werkneemster met ingang van 25 juli 2018. Het onderzoek is geschorst om mr. Van der Steen in de gelegenheid te stellen hierover overleg te voeren met appellante. Vervolgens heeft mr. Van der Steen bij brieven van 20 juli 2022 en 26 augustus 2022 laten weten dat appellante instemt met de toekenning van een IVAuitkering aan werkneemster per 25 juli 2018, met inachtneming van de mededeling van het Uwv van 19 augustus 2022 dat een per 25 juli 2018 toegekende IVA-uitkering aan werkneemster pas na een (eventuele) nieuwe herbeoordeling zal wijzigen, indien dat de uitkomst van de herbeoordeling is.
5.3.
Gelet op het voorgaande, zullen de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak worden bevestigd. Het beroep tegen bestreden besluit 2 zal gegrond worden verklaard en dit besluit zal worden vernietigd, voor zover daarin het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 mei 2018 ongegrond is verklaard. Er wordt aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat werkneemster met ingang van 25 juli 2018 recht heeft op een IVA-uitkering en dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van bestreden besluit 2.
6. Overeenkomstig de daarover ter zitting met partijen gemaakte afspraak, zal het Uwv worden veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 2.650,- en tot vergoeding van het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 26 februari 2020 gegrond en vernietigt dit besluit, voor zover daarin het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 mei 2018 ongegrond is verklaard;
- kent werkneemster met ingang van 25 juli 2018 een IVA-uitkering toe en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 26 februari 2020;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.650,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 519,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.C. Scholten