Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 543,- wordt geheven.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep was ingesteld tegen de uitspraak van 20 april 2022, maar het beroepschrift was niet tijdig ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en deze termijn begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak aan de partijen. In dit geval was de uitspraak op 25 april 2022 aan partijen bekendgemaakt, waardoor de termijn eindigde op 6 juni 2022. Het beroepschrift werd echter pas op 9 juni 2022 ontvangen, zonder dat er bewijs was dat het voor het einde van de termijn ter post was bezorgd.
De appellant voerde aan dat de laatste dag van de termijn een erkende feestdag was, waardoor de termijn met een dag verlengd zou moeten worden. Echter, de Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat het beroepschrift tijdig ter post was bezorgd. De enveloppe waarin het beroepschrift was verzonden, bevatte geen poststempel, wat betekende dat er geen bewijs was van tijdige verzending. De Raad concludeerde dat de appellant in verzuim was en dat het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk was. De uitspraak van de rechtbank bleef in stand en er werd een griffierecht van € 543,- opgelegd aan de appellant.
De uitspraak werd gedaan door rechter F.M. Rijnbeek, met J.M. Labage als griffier. Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden binnen zes weken verzet aantekenen.