ECLI:NL:CRVB:2022:2549

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
22/1801 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late indiening van het beroepschrift

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep was ingesteld tegen de uitspraak van 20 april 2022, maar het beroepschrift was niet tijdig ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en deze termijn begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak aan de partijen. In dit geval was de uitspraak op 25 april 2022 aan partijen bekendgemaakt, waardoor de termijn eindigde op 6 juni 2022. Het beroepschrift werd echter pas op 9 juni 2022 ontvangen, zonder dat er bewijs was dat het voor het einde van de termijn ter post was bezorgd.

De appellant voerde aan dat de laatste dag van de termijn een erkende feestdag was, waardoor de termijn met een dag verlengd zou moeten worden. Echter, de Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat het beroepschrift tijdig ter post was bezorgd. De enveloppe waarin het beroepschrift was verzonden, bevatte geen poststempel, wat betekende dat er geen bewijs was van tijdige verzending. De Raad concludeerde dat de appellant in verzuim was en dat het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk was. De uitspraak van de rechtbank bleef in stand en er werd een griffierecht van € 543,- opgelegd aan de appellant.

De uitspraak werd gedaan door rechter F.M. Rijnbeek, met J.M. Labage als griffier. Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden binnen zes weken verzet aantekenen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 24 november 2022
22/1801 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2022, 21/736 en 21/3183 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Appellant hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 25 april 2022 in afschrift aan partijen toegezonden. Het beroepschrift is op 9 juni 2922 ontvangen. De enveloppe waarin het beroepschrift ter post is bezorgd, bevat geen poststempel. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij brief van 27 juni 2022 is aan appellant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. Appellant heeft daarop bij e-mail van 13 juli 2022 verzocht om toezending van een kopie van de enveloppe waarmee het hoger beroepschrift is toegezonden. Bij brief van 29 juli 2022 heeft de Raad een kopie van de enveloppe aan appellant toegezonden.
Bij brief van 24 augustus 2022 heeft appellant geantwoord dat de laatste dag van de beroepstermijn, 6 juni 2022, een erkende feestdag betreft (tweede pinksterdag) en dat daarom de termijn met een dag wordt verlengd. De laatste dag waarop tijdig hoger beroep ingesteld kon worden is dus 7 juni 2022. Appellant stelt dat het hoger beroepschrift dateert van 3 juni 2022 en op die dag ook bij de postverzending van appellant is gelegd teneinde te worden verzonden. Nu het beroepschrift op 9 juni 2022 en dus uiterlijk op de tweede werkdag ná het einde van de termijn is ontvangen, is volgens appellant sprake van een tijdige ontvangst. Appellant verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van de Raad van 8 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:BW8527.
Wat appellant heeft aangevoerd, bevat niet voldoende grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Daarvoor is het volgende van belang. In een situatie zoals de onderhavige, waarin een beroepschrift na het einde van de (hoger) beroepstermijn wordt ontvangen, is van belang om vast te stellen wanneer dat beroepschrift ter post bezorgd is. Het beroepschrift moet namelijk uiterlijk op de laatste dag van de termijn ter post bezorgd zijn. Daarbij wordt uitgegaan van de op de enveloppe geplaatste poststempel, tenzij appellant aannemelijk maakt dat de brief op een eerdere datum ter post is bezorgd. Vaststaat dat de enveloppe waarin appellant het hoger beroepschrift heeft verzonden, geen poststempel bevat. Bij verzending ‘port betaald’ zonder datumstempel, zoals in dit geval, ontbreekt bewijs van tijdige postbezorging. Het ontbreken van bewijs komt voor rekening van de verzender van het poststuk. De verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 8 juni 2012 kan appellant niet baten. Appellant heeft voor deze wijze van verzenden, waarbij geen datumstempel wordt aangebracht, gekozen en daarmee dus ook voor het risico dat in voorkomend geval niet bewezen kan worden wanneer het beroepschrift ter post is bezorgd. Er is daarom geen aanleiding te bezien of in dit geval een uitzondering op de hoofdregel – dat de verzender aannemelijk moet maken dat het beroepschrift uiterlijk op de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd – te maken door op basis van de ontvangstdatum aannemelijk te achten dat sprake is van tijde terpostbezorging.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist. Nu de aangevallen uitspraak in stand blijft, dient van appellant een griffierecht van
€ 543,- te worden geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 543,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) J.M. Labage
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.