ECLI:NL:CRVB:2022:2539
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die als steigerbouwer werkte en op 13 december 2017 uitviel door lichamelijke en psychische klachten. Appellant had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 47,17%. Na bezwaar werd deze mate herzien naar 53,22% op basis van een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 juni 2020. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op 53,22%. De verzekeringsartsen hadden voldoende rekening gehouden met de medische situatie van appellant, inclusief zijn psychische klachten en de beperkingen die daaruit voortvloeiden. Appellant had in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten, maar de Raad onderschreef de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv. De medische rapporten gaven een compleet beeld van de situatie van appellant, en de Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid.
De uitspraak bevestigde dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant, en dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad besloot de aangevallen uitspraak te bevestigen, zonder veroordeling in de proceskosten.