ECLI:NL:CRVB:2022:2536
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 23 oktober 2018 ziek meldde na een bedrijfsongeval, had zijn dienstverband per 1 mei 2019 beëindigd. Het Uwv had appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld, maar concludeerde na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat hij per 9 december 2019 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat hij niet voldoende medische informatie had overgelegd om deze stelling te onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de ZW-beoordeling ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.