ECLI:NL:CRVB:2022:2536

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
21/2419 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 23 oktober 2018 ziek meldde na een bedrijfsongeval, had zijn dienstverband per 1 mei 2019 beëindigd. Het Uwv had appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld, maar concludeerde na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat hij per 9 december 2019 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep.

De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat hij niet voldoende medische informatie had overgelegd om deze stelling te onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de ZW-beoordeling ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 2419 ZW

Datum uitspraak: 23 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 juni 2021, 20/2468 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.J.M. van den Bos-Ackermans hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als kwaliteitsinspecteur voor 37,93 uur per week. Op 23 oktober 2018 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten na een bedrijfsongeval. Het dienstverband van appellant is beëindigd per 1 mei 2019. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 12 september 2019 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 september 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 74,61% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 8 november 2019 vastgesteld dat appellant met ingang van 9 december 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 12 augustus 2020 van een arts bezwaar en beroep en van 9 september 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op het spreekuur van 12 september 2019 van de verzekeringsarts heeft lichamelijk en psychisch onderzoek plaatsgevonden. In bezwaar heeft de arts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd en is aanwezig geweest op de hoorzitting. Voorts is kennisgenomen van medische informatie van de huisarts van appellant. De arts bezwaar en beroep heeft een eigen fysiek en psychisch onderzoek verricht en over zijn bevindingen inzichtelijk gerapporteerd. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten inconsistenties bevatten of dat deze onvoldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen grond is te concluderen dat
de belastbaarheid van appellant op 9 december 2019 onjuist is ingeschat. Hiertoe is onder meer overwogen dat het Uwv ermee bekend is dat sprake is van een bedrijfsongeval op 23 oktober 2018 met als gevolg een voetfractuur links waarvoor behandeling heeft plaatsgevonden bij de orthopedisch chirurg. Ook is bekend dat sprake is van een ooginfarct rechts sedert 2012 en dat sprake is van psychische klachten zoals beschreven in de verzekeringsgeneeskundige rapporten en in de informatie van de huisarts. In verband met deze medisch geobjectiveerde klachten zijn beperkingen opgenomen in de FML van 12 september 2019. In het rapport van 30 november 2020 heeft de arts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank overtuigend gemotiveerd dat het in beroep door appellant ingebrachte Overzicht journaalregels van zijn huisarts geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te herzien. Voorts heeft de arts bezwaar en beroep in een rapport van 17 maart 2021 gemotiveerd geconcludeerd dat het door appellant in beroep overgelegde medisch advies van 23 december 2020 van drs. J.A. Krol en de gegevens van 6 oktober 2020 van oogzorgkliniek Eyescan geen aanleiding hebben geven om het eerder ingenomen standpunt te herzien. Appellant is beperkt geacht op het aspect zien met als toelichting: blind rechter oog, geen diepte zien. De rechtbank heeft vastgesteld dat twee van de geselecteerde functies geen kenmerkende belasting bevatten op het aspect zien. Mede gelet op de toelichting van de arbeidskundig analist op de kenmerkende belasting in de functie monteur printplaten was de rechtbank van oordeel dat in de rapporten van 9 september 2020 en 7 januari 2021, gelezen in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapportages en de voorliggende gegevens uit het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem voldoende is gemotiveerd dat en waarom de aan appellant voorgehouden functies in medisch opzicht voor hem passend zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv zijn beperkingen onderschat heeft. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten als gevolg van depressie/burn-out, vermoeidheidsklachten, snel geprikkeld en boos zijn, oogklachten, voetklachten en pijnklachten. Appellant heeft ter onderbouwing van dit standpunt gewezen op het in beroep ingezonden rapport van de medisch adviseur van 23 december 2020. Appellant acht zich niet in staat om de geselecteerde functies te verrichten vanwege zijn beperkingen ten aanzien van het kunnen zien en persoonlijk en sociaal functioneren.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 9 december 2019 geen recht (meer) heeft op ziekengeld.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven. Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd wordt het volgende overwogen.
4.4.
Appellant heeft ook in hoger beroep niet aan de hand van (medische) informatie aannemelijk gemaakt dat de beperkingen in de FML van 12 september 2019 zijn onderschat. Wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren is vastgelegd dat appellant is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is en werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega's of leidinggevenden. Hij is ook beperkt voor conflicthantering. In het rapport van 23 december 2020 van de medisch adviseur drs. Krol of in andere medische stukken wordt geen basis gevonden voor de stelling van appellant dat ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren rekening moet worden gehouden met meer of zwaardere beperkingen. De door appellant ingeschakelde medisch adviseur heeft op basis van dossieronderzoek zijn visie gegeven over de functionele mogelijkheden van appellant op de datum in geding. De medisch adviseur heeft appellant niet zelf onderzocht en heeft niet verwezen naar de informatie van de behandelend sector waaruit kan blijken dat de psychische belastbaarheid van appellant is overschat. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 17 maart 2021 in reactie op het rapport van 23 december 2020 overtuigend gemotiveerd waarom er geen reden is om van beperkingen in de geheugen- en aandachtfunctie te spreken. Er is van een ernstige psychische stoornis geen sprake en ook niet van een intensieve behandeling of een zeer intensief specialistisch behandelverleden. Ook ten aanzien van de oogklachten zijn door appellant in hoger beroep geen medische stukken ingediend op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de medische beoordeling en de in de FML vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft over het dieptezien afdoende gemotiveerd dat men leert te compenseren en dat daardoor geen hinder in het dagelijks functioneren of in arbeid oplevert. Daarbij heeft hij erop gewezen dat niet uit het arbeidsverleden van appellant is gebleken dat hij als gevolg van de oogproblematiek beperkingen ondervond voor zijn werk.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Voorts wordt naar aanleiding van de aangevoerde gronden nog opgemerkt dat bij geen van de geselecteerde functies autorijden een functie-eis is.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) E.X.R. Yi