ECLI:NL:CRVB:2022:2491

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
21 / 2121 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AIO-aanvulling; beoordeling van dringende redenen in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellante en haar partner over de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 december 2018. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had na bezwaar de herziening en terugvordering gehandhaafd, omdat appellante en haar partner in die periode onterecht AIO-aanvulling hadden ontvangen. De rechtbank Amsterdam had het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

Appellante voerde aan dat de Svb wegens dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet (PW), van terugvordering had moeten afzien. Zij stelde dat de terugvordering ernstige sociale en financiële gevolgen voor haar en haar partner zou hebben, aangezien zij afhankelijk zijn van een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een AOW-pensioen. Appellante en haar partner hebben een jong kind en vrezen dat de terugvordering hen in financiële problemen zal brengen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van dringende redenen. De Raad benadrukte dat dringende redenen alleen van toepassing zijn als de terugvordering onaanvaardbare gevolgen heeft, wat in dit geval niet is aangetoond. De omstandigheden die appellante aanvoert, zoals het niet kunnen verwerven van inkomen en de financiële druk van de terugvordering, zijn inherent aan de situatie en niet uitzonderlijk. De Raad bevestigde daarom de uitspraak van de rechtbank en de terugvordering blijft gehandhaafd.

Uitspraak

21.2121 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2021, 20/4753 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] e/v [X] te Amsterdam (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 november 2022
Zitting heeft: W.F. Claessens
Griffier: E.A.J. Westra
Appellante en gemachtigde zijn, na berichtgeving, niet verschenen. Voor de Svb is verschenen mr. drs. W. van den Berg.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de herziening van de AIO-aanvulling van appellante en haar partner (X) over de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 december 2018 (periode in geding) en de terugvordering van de over deze periode gemaakte kosten van AIO-aanvulling tot een bedrag van € 10.422,62. De Svb heeft deze herziening en terugvordering na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 juli 2020 (bestreden besluit). Aan het bestreden besluit heeft de Svb, zoals nader toegelicht ter zitting, het volgende ten grondslag gelegd. Appellante en X hebben in de periode in geding inkomsten ontvangen uit de arbeidsongeschiktheidsuitkering die appellante toen van het Uwv ontving. Als gevolg daarvan hebben zij in een aantal maanden in die periode ten onrechte AIO-aanvulling ontvangen en in de overige maanden tot een te hoog bedrag AIO-aanvulling ontvangen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante als enige beroepsgrond aangevoerd dat de Svb wegens dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet (PW) van terugvordering had moeten afzien. De terugvordering heeft namelijk om de volgende redenen ernstige sociale en/of financiële gevolgen voor haar en X. Zij ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering en heeft dus geen mogelijkheid om via arbeid een inkomen te verwerven. Verder heeft X een AOW-pensioen en hebben zij een zoontje van twee jaar. Appellante en X worden nu opnieuw geconfronteerd met een vordering waarop jaren zal moeten worden afgelost. Zij zullen dus moeten rondkomen van een inkomen onder bijstandsniveau. Dit zal zijn weerslag hebben op het gezin.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. Appellante heeft met wat zij naar voren heeft gebracht over de financiële situatie waarin zij en haar gezin verkeren niet aannemelijk gemaakt dat er in haar geval dringende redenen zijn zoals in de hiervoor omschreven zin. Dat appellante niet via arbeid een inkomen kan verwerven, X een AOW-pensioen heeft en zij en X een zoontje van twee jaar hebben, is namelijk geen gevolg van de terugvordering. Dat appellante en X jarenlang op de vordering moeten aflossen is inherent aan de terugvordering en dus niet als iets bijzonders en uitzonderlijks te beschouwen. De stelling dat dit zijn weerslag heeft op het gezin is niet toegelicht en onderbouwd. Bovendien hebben appellante en X bij de invordering de bescherming van de regels over de beslagvrije voet, die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer