ECLI:NL:CRVB:2022:249
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies op basis van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als productiemedewerker in een kaasfabriek werkte, viel op 18 december 2018 uit met klachten aan zijn linker voet en enkel. Hij ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidwet en werd door het Uwv in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 17 december 2019, werd appellant belastbaar geacht met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 12 maart 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.
Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, waarbij hij stelde dat zijn pijnklachten en psychische klachten onvoldoende waren meegewogen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde, waardoor de eerdere uitspraak werd bevestigd.