ECLI:NL:CRVB:2022:2484

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
22/1094 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op grond van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

Op 21 november 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Appellante, die zich op 20 december 2018 ziek meldde met psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van de conclusie dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een bezwaarprocedure. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad benadrukte dat de gezondheidstoestand van appellante op 17 december 2020 moest worden beoordeeld en dat de medische informatie die appellante in hoger beroep aanvoerde, niet voldoende was om de eerdere conclusies te weerleggen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geweigerd om aan appellante per 17 december 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.1094 WIA

Datum uitspraak: 21 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
1 februari 2022, 21/1177 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2022. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als communicatieadviseur/informatie consulent voor 28 uur per week. Op 20 december 2018 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden op 20 oktober 2010. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 oktober 2010. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 13 november 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 17 december 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 februari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 13 januari 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 3 februari 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht en bestaat geen aanleiding om de uitkomst van het onderzoek voor onjuist te houden. Daarbij heeft de rechtbank vooropgesteld dat de gezondheidstoestand van appellante op
17 december 2020 moet worden beoordeeld. De medische beperkingen zijn beoordeeld door de verzekeringsarts en heroverwogen door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit de anamneses volgt niet dat appellante haar ervaren klachten van extreme vermoeidheid, buikpijnklachten en andere pijnklachten naar voren heeft gebracht. In het bezwaarschrift zijn ook geen buikpijnklachten of nekklachten geuit. De verzekeringsarts heeft ten aanzien van de vermoeidheidsklachten vermeld dat appellante te kennen heeft gegeven dat zij in januari 2020 constant vermoeid was, dat zij daarom de huisarts heeft geconsulteerd en van de vermoeidheidsklachten nu geen hinder meer ervaart. Omdat geen fysieke pathologie aanwezig was heeft de verzekeringsarts rekening gehouden met een normale fysieke belastbaarheid. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat er geen duidelijke relatie bestaat tussen degeneratieve afwijkingen in het algemeen en klachten en beperkingen. Licht degeneratieve afwijkingen zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om beperkingen aan te nemen ten aanzien van het bewegingen van het hoofd. Dit geldt ook ten aanzien van de vermoeidheid en buikkrampen, behoudens de beperking op nachtarbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank navolgbaar toegelicht dat de buitenbaarmoederlijke zwangerschap ten tijde van de datum in geding geen reden heeft gegeven voor het stellen van verdergaande beperkingen. Appellante heeft volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de beperkingen in de FML van 13 januari 2021 onjuist zijn. Daarom bestaat geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Ten slotte heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de arbeidsdeskundige beoordeling. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in bezwaar de primair geduide functie volledig heroverwogen en gesteld dat, ondanks de aanvullende beperking op nachtarbeid, alle functies passend blijven voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante – kort weergegeven – aangegeven dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Daarbij heeft appellante onder meer gewezen op haar klachten als gevolg van een buitenbaarmoederlijke zwangerschap en haar nekklachten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie van een reumatoloog van 9 juni 2021 overgelegd. Appellante heeft verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 17 december 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij heeft de rechtbank terecht vooropgesteld dat de gezondheidstoestand van appellante op 17 december 2020 moet worden beoordeeld. De nadien door appellante bij het Uwv ingediende aanvragen zijn door het Uwv in behandeling genomen, maar kunnen in dit geding niet worden betrokken. De rechtbank heeft de medische beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven. De Raad voegt daar het volgende aan toe.
4.4.
In de rapporten van 7 mei 2021 en 28 november 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat de medische ontwikkelingen na 17 december 2020 die onder meer zien op de buitenbaarmoederlijke zwangerschap geen reden geven om de belastbaarheid van appellante bij te stellen. Tijdens het onderzoek in januari 2021 heeft appellante klachten als gevolg van de buitenbaarmoederlijke zwangerschap niet gemeld, was zij nergens onder behandeling en gebruikte zij geen medicatie. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was er dan ook geen sprake van klachten als gevolg van de zwangerschap die op dat moment mogelijk in een pril stadium verkeerde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gesteld dat appellante tijdens het onderzoek ook geen nekklachten heeft gemeld. De vastgestelde lichte degeneratieve afwijkingen geven volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende aanleiding om beperkingen aan te nemen ten aanzien van het bewegen van het hoofd. Appellante heeft geen medische informatie ingebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de inzichtelijke uiteenzetting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De in hoger beroep overgelegde informatie van de reumatoloog is daartoe onvoldoende, enkel al vanwege de omstandigheid dat deze informatie niet ziet op de periode hier in geding. Hieruit volgt dat niet getwijfeld wordt aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante per 17 december 2020. Daarom bestaat geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om aan appellante per
17 december 2020 een WIA-uitkering toe te kennen. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.