ECLI:NL:CRVB:2022:2481
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F. Ergec, voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen door psychische klachten en lichamelijke klachten, met name aan de linkerarm en linkervoet, niet goed waren ingeschat. Hij stelde dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen, waaronder een preventieve urenbeperking. Het Uwv, vertegenwoordigd door mr. G.A. Vermeijden, verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de appellant niet voldoende had onderbouwd dat hij niet in staat was tot loonvormende arbeid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen medische en arbeidskundige beoordeling bij aanvragen voor WIA-uitkeringen en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid.