ECLI:NL:CRVB:2022:248

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
21/2485 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld voor appellante, die zich op 22 januari 2019 ziek meldde met rug- en linkerbeenklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 22 februari 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit was gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 november 2019, waarin de belastbaarheid van appellante was vastgesteld door een verzekeringsarts.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat in de FML te weinig of te lichte beperkingen zijn opgenomen, met name met betrekking tot blootstelling aan stof, rook, gassen en dampen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de zaak afdoende heeft gemotiveerd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de FML van 27 april 2020 voldoende rekening houdt met de beperkingen van appellante. De Raad heeft geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, medisch passend zijn voor appellante. Het hoger beroep is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd, evenals het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

21.2485 ZW

Datum uitspraak: 26 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juni 2021, 20/6605 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.L. Ross, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2021. Namens appellante is mr. Ross verschenen. Het Uwv heeft zich via (video)bellen laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als helpende bij [Naam B.V.] B.V. Op 22 januari 2019 heeft zij zich ziek gemeld met rug- en linker beenklachten. Het Uwv heeft aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 13 november 2019 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 november 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 83,32% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 27 november 2019 vastgesteld dat appellante met ingang van 22 februari 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Bij besluit van 7 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 november 2019 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 april 2020 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 mei 2020 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft extra beperkingen vastgesteld in de FML en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante opnieuw berekend.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de beperkingen als gevolg van de luchtwegklachten van appellante door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (alsnog) in de FML zijn opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante beperkt geacht voor contacten met stof, rook, gassen en dampen, in die zin dat zij niet langdurig kan worden blootgesteld aan hoge concentraties. Dit valt verder niet in maat of getal uit te drukken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 mei 2020, ook geen reden gezien om te oordelen dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante onder verwijzing naar wat zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, samengevat, aangevoerd dat in de FML te weinig of te lichte beperkingen zijn opgenomen. Volgens appellante zou in ieder geval een zwaardere beperking op stof, rook, gassen en dampen (beoordelingspunt 3.6) in acht moeten worden genomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden waarop het hoger beroep berust, zijn in de kern een herhaling van wat appellante in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd in haar overwegingen besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 april 2020 en 31 juli 2020 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 27 april 2020 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante beperkt geacht voor langdurige blootstelling aan hoge concentraties stof, rook, gassen en dampen. Deze toelichting heeft hij afdoende gemotiveerd en is voldoende concreet. De ter zitting bij de Raad aangevoerde beroepsgrond over de hygiënerichtlijn in verpleeghuizen slaagt niet omdat er in het dossier geen aanwijzingen en geen medische stukken aanwezig zijn waaruit volgt dat de hiervoor genoemde toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder dient te worden aangescherpt. Niet is uit de gedingstukken gebleken dat appellante in het geheel niet kan worden blootgesteld aan stof, rook, gassen en dampen. Daarnaast bestaan ook geen aanwijzingen voor het oordeel dat een beperking voor hitte (beoordelingspunt 3.1) had moeten worden opgenomen in de FML.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 27 april 2020 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellante. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd. Verwezen wordt naar het resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante in het rapport van 7 mei 2020.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat daarom geen grond, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.C.G. van Dijk