ECLI:NL:CRVB:2022:248
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld voor appellante, die zich op 22 januari 2019 ziek meldde met rug- en linkerbeenklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 22 februari 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit was gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 november 2019, waarin de belastbaarheid van appellante was vastgesteld door een verzekeringsarts.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat in de FML te weinig of te lichte beperkingen zijn opgenomen, met name met betrekking tot blootstelling aan stof, rook, gassen en dampen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de zaak afdoende heeft gemotiveerd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de FML van 27 april 2020 voldoende rekening houdt met de beperkingen van appellante. De Raad heeft geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, medisch passend zijn voor appellante. Het hoger beroep is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd, evenals het verzoek om schadevergoeding.