ECLI:NL:CRVB:2022:2474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
21/1089 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsverplichtingen en arbeidsongeschiktheid onder de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, heeft verzocht om vrijstelling van arbeidsverplichtingen vanwege haar beperkingen. Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam heeft dit verzoek afgewezen, onder verwijzing naar een advies van A-REA, waarin werd geconcludeerd dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het advies van A-REA niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat er geen psychologisch onderzoek is verricht. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch en arbeidsdeskundige onderzoek door A-REA zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies deugdelijk zijn gemotiveerd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat is om regulier werk te verrichten, zij het met een beperkte belastbaarheid van 20 uur per week.

De Raad heeft de beroepsgronden van appellante als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en heeft geen redenen gevonden om te twijfelen aan het advies van A-REA. De Raad heeft geconcludeerd dat het college terecht heeft vastgesteld dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat de arbeidsverplichtingen van toepassing blijven. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 1089 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2021, 20/4915 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
Datum uitspraak: 22 november 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N. Talhaoui, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2022. Namens appellante is
mr. Talhaoui verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J. de Wit.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Appellante heeft het college bij brief van 19 december 2018 verzocht om haar “vrij te stellen van de verplichtingen van artikel 9 Participatiewet wegens beperkingen/klachten”. Hierbij heeft appellante erop gewezen dat zij niet in staat is om te voldoen aan deze verplichtingen.
1.3.
In verband met dat verzoek heeft A-REA op 19 maart 2019 advies uitgebracht aan het college. In dat advies zijn de bevindingen van een verzekeringsarts en een registerarbeidsdeskundige neergelegd. Deze bevindingen houden het volgende in. Appellante heeft mentale beperkingen. Zo kan zij minder goed omgaan met stress en druk, moet een werkomgeving voor haar rustig en voorspelbaar zijn en heeft zij een wat verstoorde energiebalans en ook een wat verminderde draagkracht. Daardoor heeft zij een beperking van de duurbelasting op energetische en preventieve gronden van twintig uur per week en vier uur per dag. De huidige beperkingen lijken op dit moment reactief te zijn op de stressoren in de persoonlijke omgeving van appellante. Daarom wordt vooralsnog aangenomen dat de huidige beperkingen tijdelijk zullen zijn. Rekening houdend met haar beperkingen wordt appellante in staat geacht regulier werk te verrichten. Voorbeelden van passend werk zijn schoonmaakmedewerker, productiemedewerker en keukenhulp.
1.4.
Bij besluit van 8 april 2019 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van
A-REA, het verzoek van appellante afgewezen.
1.5.
In bezwaar tegen dit besluit heeft appellante laten weten dat haar verzoek van 19 december 2018 moet worden opgevat als een verzoek om toepassing te geven aan artikel 9, vijfde lid, van de PW. Bij besluit van 10 december 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 8 april 2019 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat uit het advies van A-REA van 19 maart 2019 volgt dat appellante over benutbare mogelijkheden beschikt. Appellante heeft weliswaar medische beperkingen, maar zij kan hiermee werken of een re-integratietraject volgen van maximaal 20 uur per week. Appellante is dus niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de PW. Dit betekent dat appellante zich aan de arbeidsverplichtingen moet houden. Het college houdt hierbij wel rekening met de medische beperkingen van appellante.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiseres appellante moet worden gelezen en voor verweerder college:
“De rechtbank is van oordeel dat het medisch en arbeidsdeskundige belastbaarheidsonderzoek door A-REA, op basis waarvan geconcludeerd is dat er geen sprake is van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de daarin opgenomen conclusies deugdelijk zijn gemotiveerd. De arts heeft onderzoek gedaan naar de medische beperkingen en heeft geconstateerd dat er sprake is van een mentale en energetische beperking. Hij heeft zijn advies gebaseerd op eigen onderzoek, rekening houdend met de door eiseres naar voren gebrachte klachten en de aan hem ter beschikking gestelde beschikbare informatie en deze in zijn beoordeling betrokken. Vervolgens is geconcludeerd dat eiseres in staat wordt geacht regulier werk te verrichten met een belastbaarheid van 20 uur per week. Dat verweerder geen psychologisch onderzoek heeft uitgevoerd naar eiseres doet niet af aan de zorgvuldigheid van het onderzoek. Uit het rapport volgt dat de verzekeringsarts psychologische aspecten van de medische situatie van eiseres heeft meegenomen in het onderzoek. Eiseres heeft ter zake geen argumenten aangevoerd die doen twijfelen aan het rapport van de verzekeringsarts. De rechtbank overweegt in dit kader dat eiseres het advies van de arts heeft onderschreven, zo volgt uit het rapport dat door eiseres ook niet is weersproken.”
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat het advies dat aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, omdat geen psychologisch onderzoek is verricht. Ook heeft zij aangevoerd dat de besluitvorming niet deugdelijk is gemotiveerd. Het college heeft namelijk wel erkend dat zij klachten heeft, maar heeft haar desondanks niet vrijgesteld of ontheven van de arbeidsverplichtingen. Het college had hierin in ieder geval aanleiding moeten zien om haar gedeeltelijk te ontheffen van de arbeidsverplichtingen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgronden die appellante heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat appellante in beroep heeft aangevoerd. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de hiervoor geciteerde overweging waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hieraan toe dat appellante ook in hoger beroep geen onderbouwde argumenten heeft aangevoerd die doen twijfelen aan het advies van A-REA. Gelet op de bevindingen van de verzekeringsarts heeft het college terecht geconcludeerd dat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de PW. Uit die bepaling volgt dus niet dat de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid niet op appellante van toepassing zijn.
4.2.
Voor zover appellante heeft willen betogen dat het college haar in ieder geval met toepassing van artikel 9, tweede lid, van de PW ontheffing had moeten verlenen van de arbeidsverplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, slaagt dit betoog niet. Uit het advies van A-REA volgt immers dat appellante beperkingen heeft, maar dat zij wel in staat wordt geacht om met die beperkingen 20 uur per week regulier werk te verrichten. Voorts heeft het college in de besluitvorming opgenomen dat rekening wordt gehouden met de medische beperkingen van appellante. Hiermee heeft het college in voldoende mate tot uitdrukking gebracht dat van appellante niet meer wordt verwacht dan wat in haar vermogen ligt.
4.3.
De gemachtigde van appellante heeft eerst ter zitting aangevoerd dat de verzekeringsarts op de stoel van de arbeidsdeskundige is gaan zitten en dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of er sprake was van sociale gronden om appellante tijdelijk te ontheffen van de arbeidsverplichtingen. Deze beroepsgronden zijn zodanig laat aangevoerd dat het in strijd is met de goede procesorde is om die te betrekken bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit. Niet gebleken is dat appellante de beroepsgronden niet eerder had kunnen aanvoeren, te meer omdat de Raad appellante al bij brief van 7 april 2021 had verzocht de gronden van het hoger beroep aan te vullen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2022.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) B. Beerens