ECLI:NL:CRVB:2022:2467
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Premature aanvraag om huurbijdrage in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft appellante, die in 1993 gelijkgesteld is met de vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), een beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante verzocht om een vergoeding voor huurbijdrage, welke aanvraag is afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante psychische klachten heeft die verband houden met de vervolgingsgevolgen van haar ouders en dat zij eerder verschillende voorzieningen op grond van de Wuv heeft ontvangen.
De aanvraag om huurbijdrage werd afgewezen omdat deze niet in verband staat met de psychische klachten van appellante, maar voortvloeit uit haar financiële situatie. De Raad oordeelt dat de aanvraag prematuur is, aangezien appellante enkel wil weten of zij in de toekomst aanspraak kan maken op huurbijdrage, terwijl zij nog steeds in haar koopwoning woont en een verhuizing naar een huurwoning niet aan de orde is. Dit betekent dat de aanvraag niet voor inwilliging in aanmerking komt.
De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 november 2022.