ECLI:NL:CRVB:2022:2467

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
21 / 4389 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Premature aanvraag om huurbijdrage in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellante, die in 1993 gelijkgesteld is met de vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), een beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante verzocht om een vergoeding voor huurbijdrage, welke aanvraag is afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante psychische klachten heeft die verband houden met de vervolgingsgevolgen van haar ouders en dat zij eerder verschillende voorzieningen op grond van de Wuv heeft ontvangen.

De aanvraag om huurbijdrage werd afgewezen omdat deze niet in verband staat met de psychische klachten van appellante, maar voortvloeit uit haar financiële situatie. De Raad oordeelt dat de aanvraag prematuur is, aangezien appellante enkel wil weten of zij in de toekomst aanspraak kan maken op huurbijdrage, terwijl zij nog steeds in haar koopwoning woont en een verhuizing naar een huurwoning niet aan de orde is. Dit betekent dat de aanvraag niet voor inwilliging in aanmerking komt.

De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 november 2022.

Uitspraak

21.4389 WUV

Datum uitspraak: 18 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 november 2021, kenmerk BZ011460611 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2022. Appellante is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Leurink-Ofman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in 1993 gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wuv. In dat verband is aanvaard dat appellante psychische klachten en bruxisme heeft die in verband staan met de vervolgingsgevolgen van haar ouders. Aan appellante zijn op grond van de Wuv een periodieke uitkering en verschillende voorzieningen toegekend.
1.2.
In juli 2021 heeft appellante verzocht om een vergoeding voor huurbijdrage. Dat verzoek is afgewezen bij besluit van 11 augustus 2021, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat de voorziening niet in verband staat met de psychische klachten van appellante, maar voortvloeit uit haar financiële situatie, zodat er geen sprake is van extra kosten in de zin van de Wuv.
2. Naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van de Wuv kan verweerder een vergoeding voor huurbijdrage toekennen als bij een betrokkene sprake is van een in verband met een causale aandoening medisch noodzakelijke verhuizing van een huurwoning naar een andere (adequate) huurwoning.
2.2.
Uit de stukken en wat op de zitting is verteld komt naar voren dat appellante in financiële onmin leeft met verschillende gemeentelijke instanties en hypotheekverstrekkers. Zij vreest dat die situatie in de (nabije) toekomst ertoe zal leiden dat zij haar huidige koopwoning zal verliezen en zal moeten verhuizen naar een woning uit het sociale segment.
2.3.
De Raad stelt vast dat appellante uitsluitend wil weten of zij in de toekomst eventueel aanspraak kan maken op huurbijdrage. Zij is nog steeds woonachtig in de koopwoning en een verhuizing naar een huurwoning is (nog) niet aan de orde. De door appellante ingediende aanvraag is dan ook een premature aanvraag en kan alleen al om die reden niet voor inwilliging in aanmerking komen.
2.4.
Uit 2.3 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) E.J. van der Veldt