ECLI:NL:CRVB:2022:2466
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak gaat het om de vergoeding van huishoudelijke hulp voor een vervolgde op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De appellanten, de erven van de betrokkene, hebben hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin een vergoeding voor huishoudelijke hulp werd vastgesteld op 12 uur per week. De betrokkene, die in 2022 is overleden, had eerder een vergoeding van 8 uur per week ontvangen, maar verzocht om uitbreiding naar 18 uur per week. Vanwege de coronamaatregelen kon er geen medisch onderzoek plaatsvinden, wat leidde tot een tijdelijke vergoeding van 5 uur extra hulp per week. Uiteindelijk heeft de verweerder de betrokkene in aanmerking gebracht voor 12 uur huishoudelijke hulp per week, omdat de medische advisering aangaf dat meer uren niet medisch noodzakelijk waren.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verweerder, dat in lijn was met de adviezen van de medisch adviseurs. De Raad heeft geconcludeerd dat de appellanten niet in aanmerking komen voor een hogere vergoeding dan 12 uur per week, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door H. Lagas, met E.J. van der Veldt als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 november 2022.