ECLI:NL:CRVB:2022:2459

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
21/701 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante, die eerder een ZW-uitkering ontving, had haar uitkering op 12 januari 2020 beëindigd gezien haar verdiencapaciteit van meer dan 65% van haar maatmaninkomen. Appellante had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door het Uwv, waarbij haar belastbaarheid werd vastgesteld, concludeerde het Uwv dat zij in staat was om meer dan 65% van haar eerdere inkomen te verdienen. Appellante ging in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de artsen van het Uwv overtuigend waren. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.

Uitspraak

21 701 ZW

Datum uitspraak: 17 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
13 januari 2021, 20/2530 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. Sahin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sahin. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verzorgende voor 35,44 uur per week. Op 10 december 2018 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Appellante ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 22 maart 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellante op 3 december 2019 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 december 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens een aantal functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 77,88% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
11 december 2019 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 12 januari 2020 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van
23 maart 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 21 februari 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 11 maart 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van appellante opnieuw neergelegd in een FML van 24 februari 2020. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat niet alle geselecteerde functies nog passend zijn te beschouwen, maar uit dezelfde SBC-codes en nieuwe functies geselecteerd die dat wel zijn. Vervolgens heeft hij geconcludeerd dat appellante nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en de (verzekerings-)artsen van het Uwv op overtuigende wijze hebben toegelicht in hoeverre appellante belast kan worden met werk. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat uit de medische rapporten blijkt dat alle klachten van appellante in kaart zijn gebracht en zijn betrokken bij de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de handklachten van appellante beschreven en aangegeven dat deze niet specifiek zijn voor een CTS. Tijdens het spreekuur heeft zij geen handproblemen waargenomen. Ook heeft zij vermeld dat in het verleden is gedacht aan een bipolaire stoornis bij appellante en dat in 2018 ADHD bij haar is vastgesteld. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat een bipolaire stoornis bij haar is gediagnosticeerd. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat belastbaarheid van appellante met de geselecteerde functies niet wordt overschreden. Omdat de omvang van de maatgevende arbeid naar haar oordeel dient te worden gecorrigeerd is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd en in zoverre in strijd met het eerste lid van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het niet aannemelijk geacht dat appellante hierdoor is benadeeld en zij heeft dit gebrek daarom onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht dient te vergoeden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de klachten als gevolg van haar CTS en ziekte van Dupuytren door de tijd toenemen en in verband daarmee onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Appellante heeft in verband hiermee verwezen naar het rapport van
2 december 2020 van Houberg Advies en brieven van 22 september 2020 en 11 november 2020 van een neuroloog en van 7 januari 2020 van een radioloog. Daarnaast blijkt volgens appellante uit de voorliggende dossiergegevens voldoende dat sprake is van een bipolaire stoornis, waar ten onrechte geen rekening mee is gehouden. Voor het overige heeft appellante verwezen naar wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de ZW-uitkering van appellante terecht met ingang van 12 januari 2020 heeft beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er bij haar onderzoek naar de handklachten van appellante rekening mee gehouden dat deze al jaren bestaan en appellante hiermee divers werk heeft verricht, ook handmatig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusie, dat appellante tijdens het spreekuur op 21 februari 2020 geen evidente handproblemen blijkt te ervaren, afdoende gemotiveerd. Zij heeft vastgesteld dat appellante haar papieren overhandigt, papieren een voor een op kan pakken en haar telefoon goed kan bedienen. Anders dan appellante heeft gesteld, geven deze waarnemingen geen blijk van een onzorgvuldig onderzoek. De door appellante aangehaalde brieven van een neuroloog en een radioloog geven geen aanleiding om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken, omdat het moment waarop de neuroloog een CTS bij appellante heeft vastgesteld, ruimschoots na de datum in geding ligt. Daarnaast komt de informatie van de radioloog inhoudelijk overeen met de reeds bekende informatie van de radioloog van 24 december 2019, die de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij haar onderzoek heeft betrokken. Ook het rapport van Houberg Advies geeft geen aanleiding om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken, omdat dit rapport niet medisch onderbouwd is.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2022.
(getekend) H.G. Rottier
De griffier is verhinderd te ondertekenen.